Tips voor toepassing van de juiste technieken in de juiste mate
‘We hebben in de afgelopen 3 à 4 jaar echt veel meer inzicht gekregen in wat werkt,’ zegt Minne Fekkes, projectleider van het consortium Sociale vaardigheden. Het onderzoek in zijn consortium begon met een meta-analyse van 60 handleidingen van internationale programma’s om kinderen weerbaarder te maken. De onderzoekers hebben de onderzochte programma’s ‘opgeknipt’ in de belangrijkste technieken en per techniek statistisch de effecten van oefeningen geanalyseerd. Psycho-educatie, doelgericht trainen met praktische oefeningen en werken met cognitief gerichte oefeningen bleken effectief. De psychofysieke techniek, waarin bijvoorbeeld tijdens fysieke oefeningen vertrouwen in anderen wordt geoefend, liet echter nauwelijks effect zien.
Denken of doen?
De kennis uit de meta-analyse is vertaald in kleine onderzoeken: microtrials. Daarin stond steeds één techniek centraal. In modules van 4 sessies werd de effectiviteit daarvan uitgetest, bij sociale-vaardigheidsthema’s als zelfvertrouwen, spreekangst en pro-sociaal gedrag. In de trial over spreekangst ging het om de cognitieve technieken. Renske van Hoeve van Centrum 16-22 voerde de training mee uit. Dat vond ze niet echt makkelijk, vertelt ze, want de jongeren die zij trainde, uit de Haagse Schilderswijk, waren sterk doe- en doelgericht, en die moesten nu veel nadenken.
De cognitieve aanpak leek Van Hoeve meer iets voor vwo-leerlingen, die toch al veel met hun hoofd doen. Maar die conclusie is tot dusver niet te trekken, vertelt Fekkes. Want de doelgerichte aanpak, met enkel praktische oefeningen, die een collega van Van Hoeve uittestte, leverde ‘even mooie of ‘misschien nog wel iets mooiere’ resultaten op dan de cognitieve aanpak. De vraag welke jongeren meer baat hebben bij doelgericht oefenen en welke meer bij de cognitieve aanpak, zat nu niet in het onderzoek. ‘Hopelijk kunnen we die vraag in de toekomst onderzoeken.’
De trainingen in klassenverband en de trainingen in een aparte groep hadden beide positieve effecten, maar wél verschillende.
In of buiten de klas?
De onderzoekers gingen wel na hoe een training in klassenverband uitpakte ten opzichte van een aparte training buiten de klas voor de sociaal minder weerbare leerlingen. Wat bleek? Beide vormen hadden positieve effecten, maar wél verschillende. In klassenverband werden de minder weerbare jongeren vooral vaardiger in de omgang met klasgenoten. De jongeren die in een aparte groep waren getraind, kregen meer zelfvertrouwen en minder last van depressieve gevoelens. Allebei waardevolle effecten, zegt Fekkes. ‘Je zou de keuze voor de vorm moeten laten afhangen van wat je precies met de training wilt bereiken. Dat kun je als trainer vooraf met de school bespreken.’
Voldoende sessies
Nog een duidelijke conclusie uit de onderzoeken is dat de hoeveelheid sessies medebepalend is voor de effectiviteit van de training. ‘Je kunt de trainingen en de oefeningen het beste in een bepaalde hoeveelheid sessies geven. Ook een belangrijk inzicht. Veel sociale-vaardigheidstrainingen beslaan best veel sessies, maar daarin worden ook veel thema’s behandeld met ieder maar een paar oefeningen. Wij vonden dat er minstens 10 oefeningen per thema nodig zijn, voor psycho-educatie wat minder. Dat komt uit de meta-analyse, maar ook uit onze eigen microtrials.’
Kies de juiste technieken, pas ze in de juiste hoeveelheden toe, bepaal duidelijk je doel(en) en stem daar je trainingsvorm op af
Geen sjabloon
‘Kies de juiste technieken en pas ze in de juiste hoeveelheden toe. En in het verlengde daarvan: richt je niet op te veel verschillende thema’s, maar bepaal duidelijk je doel(en) en stem daar je trainingsvorm op af,’ vat Fekkes samen. Al deze en meer resultaten zijn nu vertaald in een ’tipsheet’ van enkele pagina’s met aanbevelingen voor het opzetten van een effectieve training. Die is in de plaats gekomen van het oorspronkelijk beoogde sjabloon. ‘Dat vonden we te veel een mal,’ verklaart Fekkes. ‘Er zijn zo veel verschillende trainingen. We willen flexibel zijn.’
De tipsheet valt in het najaar in de bus bij alle interventie-eigenaren van wie de interventie door het consortium bekeken is. Daarbij zit ook gerichte feedback, bijvoorbeeld over de oefeningen die ‘hun’ interventie te veel of te weinig bevat, met het oog op de werkzaamheid. Fekkes: ‘We willen ook onze conclusies over programma’s die de meeste werkzame elementen bevatten bekend gaan maken bij bijvoorbeeld gemeentes en professionals, omdat die de interventies uitkiezen.’
Wij doen veel op gevoel, zeggen trainers vaak, en dan weet je vaak niet of het werkt
Enthousiast
Fekkes is benieuwd naar de reacties op de tipsheet. ‘Mensen die ik over onze resultaten vertel, zijn vaak enthousiast. Wij doen veel op gevoel, zeggen ze dan, en dan weet je vaak niet of het werkt. Met deze wetenschappelijke onderbouwing kunnen ze effectiever werken.’ Van Hoeve heeft haar trainingen al eerder aangepast in de richting van de aanbevelingen uit de tipsheet. ‘Het is heel fijn om te zien dat de aanpassingen kloppen met de uitkomsten uit de onderzoeken. Maar er staan ook tips in de sheet die ik nog goed kan toepassen,’ zegt ze. ‘Zo heb ik de neiging veel thema’s aan te willen pakken. Dat doe ik voortaan anders: beter minder thema’s, met meer effect. En ik ga de tipsheet zeker met mijn collega’s bespreken.’
Het consortium sociale vaardigheden, onzekerheid en weerbaarheid
Colofon
Tekst: Veronique Huijbregts.
Beeld: Studio Oostrum, Sannaz Moghaddam.