Talentontwikkeling van wetenschap én praktijk

MOOI in Beweging
Samenwerken is ook echt samen werken. Concreet aan de slag dus, maar niet op eigen houtje. Voor Cees Vervoorn (Kenniscentrum Sport en Bewegen) en Jarno Hilhorst (ZonMw) is samenwerking voorwaardelijk voor een programma als MOOI in Beweging. In dit eerste artikel van een nieuwe reeks vertellen zij waarom.

Kennis uit wetenschap, beleid en praktijk

Dat het Kenniscentrum Sport en Bewegen mede aan de wieg stond van MOOI in Beweging, is welbeschouwd niet meer dan logisch. Overal waar wetenschap en praktijk rond sport en bewegen elkaar raken, wil het kenniscentrum graag bijdragen met als inzet kennis uit wetenschap, beleid en praktijk toepasbaar maken voor professionals in bewegen, zorg, welzijn, overheid, sport en onderwijs. Cees Vervoorn: ‘We willen de kwaliteit van onze producten vanuit wetenschappelijk oogpunt zo hoog mogelijk maken. Maar wel steeds met praktische bruikbaarheid als uitgangspunt.’ Vervoorn was eerder als lector Topsport & Onderwijs verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam. En hij was ‘boegbeeld’ van de route Sport en Bewegen in de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). ‘MOOI in Beweging heeft een vergelijkbaar uitgangspunt als de NWA: je realiseert pas impact als je met alle betrokken partijen samen de onderzoeksagenda bepaalt. En als je missiegedreven – dus vanuit de maatschappelijke vraag – werkt aan oplossingen, over meerdere jaren heen.’

Gezamenlijke inspanning

Jarno Hilhorst kan dat alleen maar beamen. Zeker gezien de complexiteit van de zes zogeheten wicked problems (complexe maatschappelijke uitdagingen) die zijn gekozen als prioriteit voor onderzoek en innovatie binnen MOOI in Beweging. Op eerdere werkplekken heeft Hilhorst veel ervaring opgedaan met praktijkgericht onderzoek én met de concrete beweeg- en sportpraktijk. Die ervaring komt goed van pas in zijn huidige rol, waarin hij bijdraagt aan de onderzoeksprogrammering rond sport en bewegen. Ook Hilhorst noemt samenwerking een belangrijk uitgangspunt binnen MOOI in Beweging. ‘Het gaat erom dat onderzoekers, gebruikers – professionals, sporters én burgers – én mensen die bij de overheid of in het bedrijfsleven werken samen willen leren en innoveren. Je komt bij wicked problems pas tot een doorbraak vanuit een gezamenlijke inspanning.’

Afbeelding
We vullen elkaar heel mooi aan. ZonMw faciliteert kennisontwikkeling, het kenniscentrum zorgt ervoor dat kennis ook vindbaar is én bruikbaar in de praktijk.
Jarno Hilhorst
Senior programmamanager ZonMw

Onmisbare voelsprieten

Samenwerken dus. Of zoals Vervoorn het formuleert: samen wérken. Het gaat nadrukkelijk om meer dan mooie intenties ‘op papier’. Je komt pas verder als je met elkaar aan de slag gaat, met oog voor elkaars kracht én ieders positie en belangen. Vervoorn noemt dat laatste cruciaal. Als je niet erkent dat de verschillende partijen óók bepaalde belangen hebben – inclusief commerciële – kun je niet in alle openheid samenwerken. ‘Als kenniscentrum spelen wij een neutrale rol op dit vlak. Wij zijn onafhankelijk en staan ondertussen heel dichtbij het veld. Vanuit die positie kunnen we de verbinding zoeken en open samenwerking stimuleren.’ Hilhorst: ‘We vullen elkaar heel mooi aan. Vanuit ZonMw faciliteren we kennisontwikkeling, het kenniscentrum zorgt ervoor dat kennis ook vindbaar is én bruikbaar in de praktijk. En omgekeerd: dat kennisvragen vanuit de praktijk bij de wetenschap landen. De voelsprieten van het kenniscentrum zijn onmisbaar voor een missiegedreven programmering.’

Afbeelding
Het zou goed zijn als wo, hbo en mbo steeds verder naar elkaar toe bewegen in hun bijdrage aan het werk, onder meer met een gemeenschappelijke onderzoeksagenda.
Cees Vervoorn
manager Toegepaste Wetenschap, Kenniscentrum Sport & Bewegen

Praktijkgerichte insteek

Inmiddels is het praktijkgerichter worden van sport- en beweegonderzoek een proces dat nog volop in ontwikkeling is. Vervoorn: ‘Het realiseren van impact is sinds een paar jaar een expliciete subsidievoorwaarde in de calls van ZonMw. Het hoofddoel moet niet zijn een mooi proefschrift af te leveren, maar een innovatie die in de praktijk echt iets verandert. Juist vanuit de intensievere samenwerking met de praktijk kun je oude patronen binnen de wetenschap doorbreken.’ Hilhorst is het hiermee eens. ‘Een wetenschappelijk artikel is als het ware een bijvangst van wat je doet en dat is in wisselwerking met de praktijk aan kennisontwikkeling en vernieuwing werken. In onze subsidieoproepen geven we dan ook steeds meer ruimte voor onderzoek en innovatie als een in de praktijk geworteld cyclisch proces.’ Vervoorn wijst in dit verband op de rol van de lectoraten van de hogescholen en de practoraten in het mbo. ‘Het zou goed zijn als wo, hbo en mbo steeds verder naar elkaar toe bewegen in hun bijdrage aan het werk, onder meer met een gemeenschappelijke onderzoeksagenda.’ 

Implementatie niet vanzelfsprekend

Ondanks de alsmaar sterkere verwevenheid van onderzoek en praktijk blijft het daadwerkelijk implementeren van kennis nog een grote uitdaging, stellen Vervoorn en Hilhorst vast. Ook daarvoor is een voortdurende stimulans onmisbaar. Het kenniscentrum vervult een belangrijke rol met het aldaar ondergebrachte Implementatienetwerk Sport en Bewegen. Daarin zitten zestien onderzoekers van verschillende kennisinstellingen in het land. Om impact te realiseren is implementatie- en opschalingskennis onmisbaar, zegt Vervoorn, en vanuit het netwerk landt die kennis ook steeds meer in de praktijk. Bijvoorbeeld voor het ondersteunen van de diverse betrokken partijen bij opschaling. Het ontwikkelen van een innovatie die werkt is één, het daadwerkelijk ‘vermarkten’ vergt echt weer een andere expertise dan die waarover onderzoekers beschikken, aldus Vervoorn. ‘Welke prijs kun je voor een interventie vragen? Hoe bouw je om een innovatie een succesvol bedrijfje dat de opschaling kan realiseren? Dat soort vragen vinden wetenschappers vaak lastig.’

Domeinoverstijgende aanpak

Al met al zijn Vervoorn en Hilhorst optimistisch over de kansen na de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Maar dan moeten de samenwerkende partijen – van gebruikers tot overheden – wel de ruimte blijven krijgen om over langere tijd te bouwen aan nieuwe praktijken rond sport en bewegen. Waar vroeger de kennisagenda’s op wetenschappelijke gronden werden opgesteld of gedreven door politiek gefundeerde beleidsprioriteiten, staan nu de maatschappelijke vraagstukken centraal. Hilhorst: Het is waardevol dat de landelijke overheid het aandurft te kiezen voor meerjarentrajecten op basis van de complexe vragen uit sport en samenleving, en daarbij niet zelf de kaders bepaalt. Je hebt een lange adem nodig als je wilt werken aan wicked problems, zoals wij dat in MOOI in Beweging doen. De meeste daarvan vergen een domeinoverstijgende aanpak, waarin uiteenlopende sectoren – van sport, gezondheid, onderwijs, sociaal domein tot het bedrijfsleven – meer moeten samenwerken. En waarbij je ook meerdere beleidsterreinen met elkaar verbindt. Dat realiseer je niet in één projectperiode.’

Afbeelding
We zien dat het veld die uitdaging ook echt wil aangaan. Ik hoop dat we ook de komende tijd de ruimte blijven krijgen om onze missiegedreven aanpak te kunnen voortzetten.
Cees Vervoorn
manager Toegepaste Wetenschap, Kenniscentrum Sport & Bewegen

Oplossingen voor het jaar 2040

Vervoorn is het met Hilhorst eens. ‘Zonder uitdaging geen avontuur’, vervolgt hij. ‘We zien dat het veld die uitdaging ook echt wil aangaan. Ik hoop dat we ook de komende tijd de ruimte blijven krijgen om onze missiegedreven aanpak te kunnen voortzetten. Voor echte veranderingen moet je de hele maatschappij betrekken en samen zoeken naar de oplossingen voor het jaar 2040. Dus niet voor 2027, het jaar waarin MOOI in Beweging afrondt. Ik vergelijk het wel eens met talentontwikkeling in de topsport. Daar ben je ook zomaar 20, 30 jaar mee bezig. Laten we met elkaar durven blijven kiezen voor een investering in de gezamenlijke talentontwikkeling van wetenschap en praktijk. Zodat we steeds beter samen kunnen werken aan complexe maatschappelijke uitdagingen.’

Over MOOI in Beweging

Het programma MOOI in Beweging wil onderzoek en innovaties rond sport en bewegen beter laten aansluiten bij de praktijk. Zes wicked problems (complexe maatschappelijke uitdagingen) zijn daarbij startpunt voor onderzoek en innovatie. Om impact te kunnen hebben zijn verschillende partijen nodig: gebruiker/sporter, onderzoeker, overheid en bedrijfsleven; mensen die samen willen leren en innoveren. Samen zorgen zij dat de juiste kennis wordt ontwikkeld en dat die kennis daadwerkelijk leidt tot verandering. Opdrachtgevers van het programma zijn het ministerie van VWS en NOC*NSF. Samenwerkingspartners zijn de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Kenniscentrum Sport en Bewegen, Watertorenoverleg (verband van hoogleraren sport met vertegenwoordiging vanuit uit hogescholen en umc’s), Lectorenplatform Sport en Bewegen, Sportinnovator en NOC*NSF.

Colofon

Tekst: Marc van Bijsterveldt
Beeld: Cees Vervoorn en Sportinnovator
Eindredactie: ZonMw