Onderzoek naar frontotemporale dementie

Frontotemporale dementie (FTD) is een vorm van dementie die vaak al op relatief jonge leeftijd begint. Onderzoek naar deze moeilijk te herkennen vorm van dementie nam de afgelopen jaren een enorme vlucht, onder andere dankzij het onderzoeksprogramma Memorabel. Wat leverde dit onderzoek op?

2 FTD-experts, neuroloog dr. Yolande Pijnenburg van het Alzheimercentrum Amsterdam UMC en neuroloog prof. dr. John van Swieten van het Alzheimercentrum Erasmus MC, blikken terug én vooruit.

Frontotemporale dementie (FTD) is een verzamelnaam voor ziektes waarbij de voorste delen van de hersenen verschrompelen. Beschadigingen in de frontale hersenkwabben leiden tot veranderingen in gedrag en persoonlijkheid, zoals impulsiviteit, dwangmatigheid, ontremd gedrag en ongevoeligheid. Beschadigingen in de temporale hersenkwabben leiden vooral tot taalproblemen, zoals moeite met het formuleren van zinnen of het vinden van de juiste woorden. FTD begint vaak tussen de 40 en 60 jaar, waardoor de veranderingen een grote invloed hebben op het gezin, het werk en het sociale leven. Geschat wordt dat 8.000 tot 10.000 mensen in Nederland FTD hebben.

Betere diagnostiek

Omdat FTD moeilijk te herkennen is duurt het stellen van een juiste diagnose over het algemeen lang. Vanwege de vaak nog jonge leeftijd wordt er niet aan dementie gedacht, of worden de symptomen in verband gebracht met andere aandoeningen als een depressie of burn-out. Ook kan iemand met FTD relatief veel geheugen- en cognitieve problemen hebben, waardoor bijvoorbeeld eerder aan de ziekte van Alzheimer wordt gedacht. Toch is de diagnostiek in de afgelopen 10 jaar sterk verbeterd, zegt dr. Yolande Pijnenburg. Dit komt met name door onderzoek naar biomarkers, die een afspiegeling vormen van het ziekteproces dat zich in de hersenen afspeelt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan afwijkende eiwitten, gevonden in bloed en hersenvocht of atrofie (het slinken van de hersenen) in de voorste delen van het brein dat te zien is op hersenscans. Om de diagnose op een goede manier te stellen heb je tegenwoordig naast de klinische kenmerken en resultaten van neuropsychologische tests ook aanvullend onderzoek in bloed, hersenvocht of op scans nodig om met redelijke zekerheid te zeggen dat het om FTD gaat. 

Erfelijk…

FTD is in 25 tot 40 procent van de gevallen erfelijk. Prof. dr. John van Swieten vertelt dat er in de afgelopen jaren 3 genen zijn ontdekt die een rol spelen in het ontstaan van de ziekte: MAPT, het progranuline-gen (GRN) en C9orf72. MAPT is een gen dat de werking van het zogenaamde tau-eiwit beïnvloedt, waardoor hersencellen in de frontale en temporale hersenkwabben afsterven. Een verandering in het progranuline-gen zorgt voor te weinig progranuline-eiwit in de hersencellen, waardoor deze kapotgaan. En een mutatie in het C9orf72-gen leidt tot ophopingen van het schadelijke eiwit TDP-43 in de hersenen. Iets meer dan de helft van de mensen met FTD laat erfelijkheidsonderzoek uitvoeren. Is er geen sprake van een erfelijke vorm van de ziekte, dan is dat vaak een grote geruststelling voor de familie. Maar ook als wel sprake is van een erfelijke vorm, zijn er mogelijkheden. Zo is het voor familieleden met een kinderwens mogelijk om met pre-implantatiediagnostiek kinderen te krijgen die geen drager zijn van een erfelijke afwijking die FTD veroorzaakt.

…of niet-erfelijk

De meerderheid van de mensen met FTD heeft een niet-erfelijke vorm van de ziekte. Onderzoek in de hersenen van overleden patiënten door de Nederlandse Hersenbank wijst uit dat het ziektebeeld bij deze vormen van FTD verre van eenduidig is, aldus Pijnenburg. Mogelijk kan het dus om wel 20 verschillende ziektes gaan. Amsterdamse onderzoekers boekten onlangs vooruitgang in het koppelen van specifieke symptomen - in dit geval psychiatrische symptomen - aan specifieke pathologie op basis van het materiaal van de Nederlandse Hersenbank. Dit kan wellicht helpen om bij leven te voorspellen aan welk type niet-erfelijke FTD iemand lijdt. De onderzoeksgroep van Van Swieten wil in een Memorabel-studie naar semantische dementie - een vorm van niet-erfelijke FTD waarbij met name taalbegrip verdwijnt - aantonen dat er bij patiënten sprake is van een genetische afwijking die zich alleen in het hersenweefsel bevindt. Het gaat in deze gevallen dus om een lokaal genetisch defect dat hersenafwijkingen veroorzaakt, maar niet wordt doorgegeven aan volgende generaties. De bevindingen van dit onderzoek lijken hoopvol en worden binnenkort gepubliceerd. 

Op weg naar een oplossing?

Met name de 3 erfelijke genetische afwijkingen bieden belangrijke aanknopingspunten voor de ontwikkeling van mogelijke medicijnen. Het voordeel van medicijnonderzoek naar erfelijke FTD is volgens Van Swieten dat het bij een specifieke erfelijke vorm van FTD (MAPT, GRN, C9orf72) om een homogene ziekte gaat. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer heeft het slechts 1 oorzaak. Al het onderzoek richt zich dus op de motor achter het ziekteproces, in plaats van op de uiteindelijke gevolgen van dat proces. Dit zou kunnen betekenen dat het misschien mogelijk is om erfelijke FTD in de toekomst volledig te voorkomen. De medicijnonderzoeken naar FTD focussen zich vooral op de overgang van de presymptomatische naar de symptomatische fase van de ziekte. De onderzoeksgroep van Van Swieten ontdekte vorig jaar dat er bij het verschijnen van symptomen een stijging van het stofje neurofilament light chain - een teken dat er iets niet goed gaat in de hersenen - meetbaar is in het bloed en hersenvocht van mutatiedragers. Mocht er een behandeling worden gevonden, dan is dat dus het perfecte moment om in te grijpen. In klinische trials kan ook worden bepaald of een mogelijke behandeling aanslaat, door de waarde van dit stofje in de hersenen van deelnemers te meten. Charlotte Teunissen ontvangt namens het VUMC een implementatiesubsidie om toepassing van deze biomarker in de klinische praktijk mogelijk te maken.

Perspectief bieden

Ook al is er nog geen effectieve behandeling, het stellen van een diagnose is wel degelijk belangrijk. Volgens Pijnenburg biedt een diagnose zekerheid en duidelijkheid, vooral voor de partners. Veranderingen in persoonlijkheid en gedrag kunnen veel ellende veroorzaken. Soms worden mensen ontslagen door problemen op het werk, staan stellen op het punt om te gaan scheiden of hebben kinderen het contact met een ouder verbroken. In zo’n geval kan een diagnose de problemen in perspectief plaatsen. Een tijdige diagnose biedt ook de mogelijkheid om patiënten na hun diagnose te blijven volgen, komt er steeds meer inzicht in het beloop van de ziekte. Op basis daarvan kunnen artsen passende ondersteuning bieden aan patiënten en hun naasten in verschillende fasen van het ziektebeloop. Ook zijn er medicijnen die symptomen als dwangmatig of onrustig gedrag tegengaan. In een latere fase kunnen neuroleptica worden ingezet. Zowel Pijnenburg als Van Swieten hebben zich de afgelopen jaren ingezet om de begeleiding en ondersteuning bij FTD in de afgelopen jaren aanzienlijk te verbeteren. Dit aanbod zich met name op de partners omdat mensen met FTD zelf vaak geen besef hebben van het feit dat er iets aan de hand is. Denk bijvoorbeeld aan lotgenotencontact of supportgroepen waar partners leren omgaan met het veranderende gedrag van hun naaste. 

Blik op de toekomst

Hoe ziet de toekomst er volgens de 2 FTD-experts uit? Onderzoek naar nieuwe en bestaande biomarkers, genetische afwijkingen en mogelijke behandelingen van FTD gaat onverminderd door. Van Swieten wil zich buigen over de invloed van ontstekingsprocessen in de hersenen op het ontstaan van FTD. Pijnenburg gaat in Europees verband zowel de diagnose als de prognose van niet-erfelijke vormen van FTD in kaart brengen, afgezet tegen psychiatrische ziektes met een soortgelijk ziektebeeld. Vanuit een breder perspectief ziet Pijnenburg potentie in het verbinden van onderzoek naar ziektemechanismen, diagnostiek, preventie en behandeling, zodat resultaten uit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek versneld hun weg kunnen vinden naar de klinische praktijk. Daarnaast pleiten beide neurologen voor meer bewustwording over FTD, zodat huisartsen, bedrijfsartsen en psychiaters de ziekte al in een vroeg stadium kunnen herkennen.