Aanpak en zorg voor slachtoffers van mensenhandel (methodiek loverboys)
Een digitaal welkom
‘Het is een grote eer dat ik jullie mag verwelkomen – al is het digitaal’, begint Diana Monissen, voorzitter van de Commissie Veilig Opgroeien. ‘Want we bespreken een thema dat ongelooflijk belangrijk is en dat meer aandacht verdient. Vandaag zetten we noodzakelijke stappen op weg naar landelijke samenwerking en kennisdeling. Samen werken maakt samen sterk.’
Zorgelijke terugloop aantal meldingen van mogelijke slachtoffers
Het aantal meldingen van mogelijke slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting loopt terug. Maar dat betekent niet dat ook het aantal slachtoffers daalt. Hoe kunnen we toch zicht houden op die slachtoffers? Suze Hageman van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen bespreekt de voorlopige cijfers en trends. In oktober verschijnt een rapport met de definitieve cijfers.
De onafhankelijke Nationaal Rapporteur onderzoekt, adviseert en rapporteert over onder meer de omvang, het voorkomen en het bestrijden van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. ‘Dit wordt steeds gecompliceerder’, vertelt Hageman. ‘De aantallen die we tegenkomen verschillen vaak. Dat komt niet alleen door verschillende definities van mensenhandel, maar ook doordat het vaak een verborgen vorm van criminaliteit is. Er blijft altijd een dark figure of crime: slachtoffers die niet in beeld zijn.’
‘Er is een gat tussen de schatting (2017) van het aantal slachtoffers en het daadwerkelijk aantal meldingen. Dat is een tweeledig probleem: enerzijds worden slachtoffers niet gesignaleerd, anderzijds worden ze wel gesignaleerd maar niet geregistreerd.’
Daling aantal registraties
‘We zien sinds 2014 een daling in het aantal registraties van slachtoffers van mensenhandel. Met als twee belangrijkste oorzaken minder prioriteit van de politie en een hernieuwde aandacht voor privacy, onder andere in het kader van de AVG. Het spanningsveld tussen melden/registreren en privacybescherming is vooral een probleem voor niet-opsporingsinstanties, zoals ngo’s en (jeugd)hulpverlening. We zien specifiek de registraties van slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting afnemen. Dat is zeer zorgelijk, want het is de meest voorkomende vorm van mensenhandel, die tegelijkertijd ten tijde van de schatting al het slechtst in beeld bleek. Naast de rol van privacywetgeving spelen er wellicht nog andere oorzaken. Die zijn niet altijd bekend. Dat maakt een goede aanpak lastig.’ Een voorlopige prognose laat een voorzichtige stijging van het aantal registraties zien, maar het aantal meldingen blijft nog altijd ver beneden de aantallen van een aantal jaar terug.
Minderjarige slachtoffers
Vooral minderjarige slachtoffers worden steeds minder vaak gemeld en raken daarmee verder uit beeld. We zien ook hier een sterke daling van het aantal registraties sinds 2015. Minderjarige slachtoffers zijn zelfs slechter in beeld dan meerderjarige. Dit terwijl er niet veel redenen zijn om aan te nemen dat er steeds minder minderjarige slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting zijn. Voor hulpverlening speelt hier de vereiste toestemmingsverklaring een rol: ouders zijn terughoudende toestemming te geven voor melding bij CoMensha. Wat onder andere mogelijk bij het signaleren en melden van minderjarige slachtoffers een rol speelt is de verschuiving van seksuele uitbuiting van zichtbare sectoren naar minder zichtbare, zoals thuisprostitutie. Ook spelen technologische ontwikkelingen een rol: er gebeurt meer online, via Instagram bijvoorbeeld. Dit maakt uitbuiting lastiger te signaleren voor opsporing. Toch Wanneer er wel meldingen zijn, ontbreekt vaak veel informatie.’ Er is wel in een voorlopige prognose een lichte stijging van het aantal registraties te zien, maar het aantal meldingen blijft nog altijd ver beneden de aantallen van een aantal jaar terug.
Hoe kunnen we gezamenlijk zicht blijven houden op die slachtoffers?
In de presentatie leest u voorlopige cijfers, in oktober publiceert de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen een rapport met de definitieve cijfers.
Waarmee kunnen we slachtoffers van loverboys nog beter helpen?
Er wordt onderzoek gedaan naar een geslaagde trajectbenadering voor slachtoffers van seksuele uitbuiting. In dat kader bespreekt Ferdi Bekken van Fier – mede namens Floortje Kunseler - de voorlopige resultaten van een behoefteonderzoek dat is uitgevoerd onder meisjes, ouders en professionals. Ook blikt hij vooruit op de pilots die binnenkort van start gaan.
Behoefteonderzoek
‘In het eerste deelonderzoek is onderzocht wat de succesfactoren en belemmeringen zijn voor een geslaagde trajectbenadering’, vertelt Bekken. ‘Wat gaat er goed, wat niet en wat zou kunnen helpen? Om dat te onderzoeken zijn er interviews gehouden en denktanks georganiseerd met vermoedelijke slachtoffers en hun ouders of andere naasten. Ook is er een enquête gehouden onder zorgprofessionals.
Wat zijn de succesfactoren en knelpunten in trajectbenadering?
‘Er is te weinig signalering en slachtoffers zien zichzelf vaak niet als slachtoffer. Er is behoefte aan matched care: na signalering is het zaak dat slachtoffers zo snel mogelijk geholpen worden. Als er al signalen zijn, weten hulpverleners vaak niet waar ze terecht kunnen met die signalen.’
‘Je ziet vaak terugval in niveau of onderbreking van het schooltraject door opname in een instelling, onder andere omdat de behandeling als zwaar wordt ervaren. Maar er zijn ook mooie voorbeelden: motivatie door onderwijs op maat binnen een instelling en dromen over de toekomst als onderdeel van de hulpverlening.’
‘Het netwerk om de slachtoffers heen (ouders, broers en zussen) wordt veelal niet betrokken. Ze krijgen niet de hulp die zij nodig hebben. Zo kampen ouders vaak met angst en schaamte. Ze vragen daarom om handvatten over hoe zij moeten omgaan met hun kinderen (slachtoffers). Ze willen ondersteuning bij het herstellen van de relatie.’
‘Continuïteit is er niet altijd. Dat heeft negatieve gevolgen op de hulpverlening. Slachtoffers hebben het idee dat ze hun verhaal vaak opnieuw moeten vertellen. Ook wordt het opbouwen van een vertrouwensrelatie lastiger, terwijl dat juist van groot belang is. Bovendien kijken verschillende organisaties telkens met een andere blik naar slachtoffers, wat leidt tot verschillende diagnoses.’
‘Slachtoffers worden in de hulpverlening vaak geïsoleerd van hun omgeving, om zo het contact met de mensenhandelaar te verbreken. Maar ze vinden het oneerlijk dat zij worden ‘opgesloten’, terwijl de dader vrij rondloopt.’
‘Voorbereiding op de vervolgplaats is vaak niet optimaal. Een goede en warme overdracht, communicatie en continuïteit zijn cruciaal.’
De pilots
‘We staan op het punt om te beginnen met deelonderzoek 2’, vertelt Bekken. Daarin zetten we een aantal pilots uit bij praktijkinstellingen, die zijn ingericht op basis van het behoefteonderzoek. Centraal staat de vraag: welke veelbelovende vormen en werkzame elementen van een trajectbenadering kunnen in de praktijk worden ingezet? Zo willen we onderzoeken welke rol van samenwerking tussen partijen als helpend of juist als niet helpend wordt ervaren. Het is een langdurig onderzoek dat loopt tot 2021.’
Zo zien de 4 pilots eruit
Deze pilot is vooral gericht op meer continuïteit in hulpverleners en nazorg. Ervaringsdeskundigen worden ingezet als sociale steunbron van meisjes gedurende het verblijf en na de overgang naar vervolgzorg. Afhankelijk van de vraag van het meisje, fungeert de sociale steunbron als maatje, motivatie of biedt het bijvoorbeeld psycho-educatie.
Deze pilot is gericht op een geïntegreerd aanbod van een onderwijs, werk of participatie. Er is een gestructureerd dagprogramma in de vorm van therapie, activiteiten, sport, werkervaring, leren. Ook wordt er een toekomstperspectief gecreëerd door de inzet van een leer-werkcoach bij de start van het verblijf.
Deze pilot is gericht op de betrokkenheid van het netwerk en signalering, continuïteit van hulpverleners. Er is een training en handreiking voor gezinshuisouders die deze doelgroep opvangt, onder andere om problematiek te signaleren, hen te ondersteunen bij het verbeteren van de relatie met de ouders en het vergroten van het sociale netwerk.
Deze pilot is gericht op een geïntegreerd aanbod van onderwijs, werk en participatie, continuïteit en nazorg. Er wordt een ‘toekomstplan’ ingezet: een geïntegreerd plan om te werken aan ‘talenten, dromen en ambities’ op het gebied van school, werk, vrije tijd en sociaal. Een vrijwilliger fungeert als sociale steunbron om te ondersteunen bij het uitvoeren van dit plan na het verblijf.
Meer weten? Bekijk dan het project.
Inspirerende voorbeelden
Sekse-gerichte benadering bij aanpak loverboys
‘Op dit moment doe ik promotieonderzoek naar de vraag: Wat hebben meisjes in residentiële jeugdzorg nodig opdat ze zich kunnen ontwikkelen’, aldus Juliette Sonderman (Hogeschool Leiden). ‘In hoofdlijnen neem ik jullie mee in dit onderzoek, waarbij ik 3 punten maak.’
Leefklimaat, effectmeting en conclusie
‘Bij opname in residentiële klinische zorg werkt een positief pedagogisch klimaat in een leefgroep behoefte-ondersteunend. Dit werkt volgens de theorie van pedagoog J.F.W. Kok op 3 niveaus. Pas als er wordt voldaan aan de 1e graadstrategie – meisjes moeten voelen dat hun verblijf zin heeft, ze hebben regie over wat er met hen gebeurt, ze voelen zich relationeel veilig – dan pas kan er worden overgegaan tot groepsinterventies en individuele psychotherapie.
‘Een positief pedagogisch klimaat wordt gekenmerkt doordat jongeren rapporteren dat ze (1) zich gesteund voelen door groepsleiders, (2) het gevoel hebben dat ze vooruitgaan, (3) niet te veel repressie ervaren en dat ze autonoom beslissingen kunnen nemen, en (4) de sfeer op de afdeling goed is.
‘Uit mijn onderzoek bleek dat juist de relatie tussen jongeren in leefgroepen heel belangrijk is. Ze geven elkaar meer steun, wat beide partijen helpt. Dit is volgens mij dus iets wat je erg moet stimuleren.’
‘Effectonderzoek is wezenlijk, want zeker bij de onpopulaire (gesloten) residentiele jeugdzorg wil je zeker weten dat je het goed doet. Ik heb mijn onderzoek uitgevoerd met casestudy’s door 18 weken iedere week vragenlijsten af te nemen bij een aantal leefgroepen.’
‘De resultaten laten zien dat er bij een positief leefklimaat – waar in potentie effectieve verbetering mogelijk is – ook daadwerkelijk significante vooruitgang is geconstateerd. Bij een minder positief leefklimaat bleven resultaten in vooruitgang uit.’
‘Het leefklimaat kun je meten met een goed gevalideerde robuuste zelfrapportage of vragenlijst. Uit mijn onderzoek blijkt dat het inderdaad mogelijk is om effect te meten. Maar ook: dat het meten goede feedback is voor het verbeteren van het klimaat in je leefgroep, dat meten niet moeilijk is, én dat meisjes zelfs tijdens hun verblijf in de residentiele jeugdzorg aantoonbare vooruitgang kunnen boeken.’
Onderzoek naar effecten van behandelprogramma’s: samenwerking met meisjes
Sprekers: Karijn Aussems (Amsterdam UMC, locatie VUmc) en Anne Addink (Nederlands Jeugdinstituut), mede namens Christine Dedding en Maaike Muntinga (beiden Amsterdam UMC, locatie VUmc)
‘Ons onderzoek is vooral gericht op het achterhalen van wat meisjes zien als goede zorg’, begint Karijn Aussems van het Amsterdam UMC, locatie VUmc. Zij spreekt mede namens Anne Addink (NJi), Christine Dedding en Maaike Muntinga (beiden Amsterdam UMC, locatie VUmc). ‘We hebben onderzoek gedaan onder 27 meisjes op 3 verschillende locaties. Daaruit kwamen de volgende 10 belangrijkste behoeften van de meisjes.
‘In deze behoeften zit een paradox. Aan de ene kant willen de meisjes ruimte en zelf hun keuzes kunnen maken, aan de andere kant willen ze zich veilig voelen. Dan is de vraag: hoe navigeer je tussen die vrijheid en veiligheid? Want er is een spanningsveld. Volgens ons is er behoefte aan persoonsgerichte zorg. Iedereen wil behandeld worden als uniek persoon, niet als een groep die hetzelfde is. Ze willen genoemd worden bij hun naam, vandaar ook de titel van ons artikel.’
Meer weten? Lees dan het wetenschappelijke artikel van Aussems, Muntinga, Addink en Dedding ‘Call us by our name’: Quality of care and wellbeing from the perspective of girls in residential care facilities who are commercially and sexually exploited by ‘loverboys’.
N=1 onderzoek
Anne Addink van het Nederlands Jeugdinstituut vertelt vervolgens over het N=1 onderzoek. ‘De resultaten uit ons eerste deelonderzoek nemen we mee in het N=1 onderzoek. Dat geldt voor de onderwerpen die door de meiden zijn aangedragen als belangrijk én voor de thema’s waaraan we kunnen zien dat het goed met hen gaat.’
‘We hebben inmiddels 31 meiden geïncludeerd uit 6 instellingen. Helaas kunnen we nog geen uitspraken doen over uitkomsten, want de dataverzameling via interviews en vragenlijsten loopt nog. Maar in het uiteindelijke rapport zullen we alle informatie die we krijgen van zowel de meiden als hun ouders en mentoren bij elkaar brengen.’ Aussems voeg toe: ‘Tot slot willen we deze resultaten terugkoppelen aan de zorginstellingen. Zodat we met elkaar kunnen bepalen hoe we omgaan met de paradoxale behoefte van de meiden.’
‘We zijn ook erg benieuwd hoe jullie, de deelnemers aan deze bijeenkomst, denken dat er genavigeerd kan worden tussen veiligheid en vrijheid’, gaat Aussems verder. Een aantal deelnemers reageert:
‘Juist het jongleren tussen positioneren en engageren, tussen veiligheid en vrijheid is een centraal thema in social work. Want uit onderzoek blijkt dat vrijheid soms ook repressief werkt. Dus ook in de opleiding nodig om dat jongleren goed onder de knie te krijgen.
‘Voor een goede balans tussen vrijheid en veiligheid is tijd nodig. Alleen die is er niet altijd en dat werkt soms averechts.’
‘Hierin speelt erkenning door het slachtoffer als slachtoffer een rol. Want als je zelf beseft dat je slachtoffer bent, dan ga je anders om met de omgeving waarin je verkeert.’
Meer weten? Bekijk dan het project.
Discussie: Wat is er nodig om kennis beter te delen en samen kennis te ontwikkelen?
Onder leiding van discussieleiders Corinne Dettmeijer en Diana Monissen van de Commissie Veilig Opgroeien konden deelnemers reageren op stellingen via de Mentimeter. De uitslag en een aantal reacties per stelling vindt u in de onderstaande sliders.
Na 3 stellingen was het tijd voor de afronding van de bijeenkomst. Na afloop van konden deelnemers nog reageren op de overige stellingen in de Mentimeter.
Zoek elkaar op!
‘We hebben vandaag kennis en ervaring uitgewisseld over dit belangrijke thema’, zegt Diana Monissen. Om af te sluiten benoemt ze waar het in de bijeenkomst nadrukkelijk over is gegaan:
- We hebben de semantiek van het thema besproken: mensenhandel, eventueel in relatie tot loverboys. Daarbij willen we graag dat mensenhandel als fenomeen wordt neergezet en dat professionals het ook zo aanpakken.
- Andere belangrijke punten zijn aantallen. De komst van de AVG heeft gevolgen voor de signalering, aanpak en zorg.
- De rol van technologie is niet direct besproken, maar het is wel een onderwerp dat meer aandacht verdient.
- Er zijn nog steeds veel losse initiatieven. Dat is op zich niet verkeerd, maar het is belangrijk om het effect in het oog te houden en om meer samen te werken, bijvoorbeeld door initiatieven te bundelen.
- Signaleren. Daarvoor moet niet alleen meer aandacht zijn tijdens de opleiding van de hulpverlener, maar ook bij ervaren professionals.
- De stem van de ervaringsdeskundigen is van grote waarde. Maar de manier waarop je hen kunt opleiden is niet voor de hele sector gelijk.
- Leefklimaat in de groep: wanneer zijn veiligheid en vrijheid van het slachtoffer in balans?
- We mogen niet vergeten dat het gaat om unieke mensen.
- Hoe gaan we nu verder? Hoe en waar moet de zorg geboden worden?
‘Wat ik van jullie vraag: zoek elkaar op’, besluit Monissen. ‘Vandaag hebben jullie kennis uitgewisseld en digitaal kennis gemaakt. Neem ook na de bijeenkomst contact met elkaar op en probeer verbindingen te leggen. Door kennis te delen, kunnen we samen de zorg verbeteren.’
Op de hoogte blijven over Jeugd bij ZonMw? Meld u aan voor de ZonMw-nieuwsbrief Jeugd en volg ZonMw: Jeugd op LinkedIn. Vragen of opmerkingen? Mail naar kindermishandeling@zonmw.nl.