Krachten bundelen voor proefdiervrije innovaties

Publiek-private samenwerking is essentieel als we de kwaliteit van proefdiervrij biomedisch onderzoek willen verbeteren. Maar hoe werkt zo’n publiek-private samenwerking? Wat is er nodig om er zeker van te zijn dat de samenwerking leidt tot succesvolle proefdiervrije innovaties? In de middag van 27 mei presenteerden drie ‘Utrechtse’ consortia hun projecten en ervaringen. De conclusie was dat er geen algemene succesformule bestaat voor samenwerking in consortia. Wel bleek dat er veel geleerd kan worden door ervaringen te delen. ZonMw en de U-AIM hub van de Universiteit Utrecht organiseerden deze tweede bijeenkomst van MKMD on Tour.

Jos Malda (hoogleraar Diergeneeskunde en teamleider van U-AIM) opende de middag met een korte introductie van de Utrecht Advanced In Vitro Models hub (U-AIM). Het belangrijkste doel van deze ‘hub’ waar expertise en kennis gebundeld wordt, is om het gebruik van proefdieren sterk te verminderen door de ontwikkeling van innovatieve dierproefvrije modellen te versnellen. U-AIM creëert en faciliteert samenwerkingen tussen onderzoekers, studenten, wet- en regelgevers en de industrie om in vitro modellen verder te ontwikkelen, te valideren en te implementeren conform de belangen en wensen van deze stakeholders. Multidisciplinaire samenwerking en verbinding met stakeholders zijn daarbij essentieel. U-AIM heeft een brede focus; Jos Malda bevestigde op een vraag uit de zaal dat ook veranderingen in wet- en regelgeving de aandacht hebben en dat daarmee veel te winnen is.

Menselijk restmateriaal voor onderzoek: een logisch idee maar lastig te organiseren

Met het project VitalTissue deden Evita van de Steeg (TNO en projectleider) en Martje Fentener van Vlissingen (Erasmus MC) veel ervaring op met het vormen van dit consortium en de samenwerking. In het consortium van VitalTissue werken verschillende organisaties uit het publieke en private domein, kennisinstellingen, (academische) ziekenhuizen, bedrijven en stichtingen samen om vitaal menselijk restmateriaal beschikbaar te maken voor onderzoekers.

Biomedisch onderzoek is namelijk nog in veel gevallen afhankelijk van diermodellen maar die hebben in veel gevallen een zeer beperkte voorspellende waarde voor toepassing bij mensen. Medicijnen die nauwelijks bijwerkingen gaven bij apen, bleken bij klinische testen op mensen levensbedreigende situaties op te leveren. Een oplossing hiervoor is het gebruik van vitaal menselijk weefsel dat na operaties in ziekenhuizen overblijft. Met dit materiaal kunnen biomedische wetenschappers onderzoek doen. De grote uitdaging is hoe dit materiaal onder de juiste voorwaarden en op tijd bij de juiste onderzoeker terecht komt. In het project Vital Tissue, dat gefinancierd wordt door de Stichting Proefdiervrij, de Samenwerkende Gezondheidsfondsen en ZonMw, onderzoeken Evita van de Steeg en haar team hoe dat gerealiseerd kan worden.

VitalTissue is een groot consortium met bijna 20 partners die allemaal belang hebben bij dit project. Maar zoals Martje van Fenterener Vlissingen beaamde: “Het is een voor de hand liggend idee maar heel erg moeilijk om te organiseren.” Met alle partners moet overeenstemming bereikt worden over het regelen van toestemming van de patiënt, opslag en beheer van data, het prepareren en bewaren van het materiaal en het transport. En allerlei juridische en ethische aspecten moeten hierin meegenomen worden. De uitkomst van het project Vital Tissue zal een advies zijn met opties voor specificaties van de samples, logistiek, voorwaarden voor het bewaren en beheer van informatie.

De kracht van kleine consortia

Het project Risk-IT bestaat uit een relatief klein consortium waarin de partners samenwerken om betere en proefdiervrije methoden te ontwikkelen voor een betere risicobeoordeling van chemische stoffen. Tot nu was het zo dat een risicobeoordeling van chemische stoffen vaak gebaseerd wordt op de uitkomsten van dierstudies en die zijn niet één op één te vertalen naar mensen. Nynke Kramer (Universiteit Utrecht) en haar team hebben een koppeling gerealiseerd van data uit in vitro tests voor het vaststellen van mechanismen van toxiciteit, met computermodellen die in vitro data vertalen naar een toxisch (giftig) effect in een organisme (QIVIVE – Quantative In Vitro-In Vivo Extrapolation). Door deze combinatie kunnen onderzoekers betere informatie verkrijgen voor de risicobeoordeling van chemische stoffen en medicijnen. Binnen dit project is vooral gefocust op toxische effecten in de nieren; in klinische studies zijn deze effecten vaak de reden waarom een medicijn niet op de markt gebracht kan worden.

De samenstelling van het relatief kleine consortium van Risk-IT is organisch gegroeid zoals Nynke toelichtte op vragen uit de zaal. Dat ging verrassend makkelijk en Bas Blaauboer, onderdeel van het team, vulde aan dat interesse in het project en onderling vertrouwen daarbij een belangrijke rol speelden. Het was duidelijk dat de doelen en belangen van de consortiumpartners, waaronder de Universiteit van Würzberg, het Fraunhofer Intsituut en BASF, parallel liepen. De samenwerking met de industrie was voor dit project zeer waardevol. Industriële partners beschikken vaak over heel veel ongepubliceerde data. Er waren voor dit project geen restricties voor het gebruik ervan. Het helpt ook om daar van het begin af aan duidelijke afspraken over te maken, benadrukte Bas. Nynke en Bas hebben ook ervaren dat een consortium met een klein aantal partners makkelijker te managen is. Grote consortia met veel matching zijn niet perse de beste oplossing voor alle vraagstukken.

Formule voor succes: verschillende perspectieven, dezelfde wetenschappelijke taal

Een soortgelijke koppeling van computermodellen met resultaten uit een in vitro methode is opgezet binnen het project van Teun de Boer (UMC Utrecht) en András Horvath (Nanion Technologies). In dit geval zijn er humane hartspiercellen gekweekt uit menselijke stamcellen, waarvan de elektrische activiteit kan worden gemeten met de zogeheten Patch Clamp-methode (electrofysiologie). De in samenwerking met Nanion ontwikkelde techniek is in staat om elektrische signalen in individuele cellen te meten door Dynamic Clamping. Met de klassieke methode is dit niet mogelijk. Nanion combineert dit met geautomatiseerde Patch Clamping zodat er veel metingen in een korte termijn gedaan kunnen worden. De uitkomsten worden met een geavanceerd computermodel vertaald naar effecten op het hart in patiënten. Door cellen van mensen te gebruiken is niet alleen de voorspellende waarde van de test veel groter geworden, het opent ook de deur naar ‘personalised medicine’. Een patiënt krijgt dan een behandeling die op zijn eigen cellen is getest, waardoor de voor de patiënt beste behandeling kan worden gekozen met zo min mogelijk bijwerkingen.

De samenwerking tussen de onderzoeksgroep van Teun de Boer en Nanion, een bedrijf in München dat instrumentarium en diensten levert voor analyses, verliep soepel. Volgens András Horvath komt dat omdat Nanion een onderzoek-georiënteerd bedrijf is. Daar komt bij, zoals Teun toelicht, dat András en hijzelf dezelfde wetenschappelijke achtergrond hebben en tegelijkertijd vanuit verschillende perspectieven, namelijk wetenschap en bedrijfsleven, aan dit project werkten. Dezelfde wetenschappelijk taal spreken vergemakkelijkt de samenwerking.

Publiek-private samenwerking voor proefdiervrije innovatie is maatwerk

Tijdens de podium-discussie gingen de sprekers met elkaar in gesprek en kreeg het publiek de kans om vragen te stellen. Uiteraard was daar ok ruimte voor het onderwerp samenwerking. Uit de presentaties eerder die middag kwam het beeld naar boven dat er geen vast recept is te geven voor publiek-private samenwerking. De genoemde projecten zijn voorbeelden van geslaagde samenwerking tussen private en publieke partijen. Er blijkt vaak een grote bereidheid tot samenwerking en ook dat private en publieke partijen gezamenlijke belangen hebben. Samenwerkingen komen doorgaans tot stand doordat men bijvoorbeeld dezelfde achtergrond heeft of op een andere ‘organische’ manier. De sprekers waren het eens dat het cruciaal is om veel tijd en energie te steken in het vormen van netwerken. Wanneer een netwerk voldoende kritische massa heeft, leiden de interacties tot kansen en het identificeren van gezamenlijke belangen. Bijeenkomsten zoals MKMD On Tour bieden kansen om te netwerken, ideeën op te doen en mensen te ontmoeten die werken aan iets dat complementair is aan het eigen werk. Eigen initiatief blijft hierbij belangrijk.

Samenwerking ontstaat dus niet vanzelf. Soms is een bundeling van kennis en expertise nodig om die samenwerking verder te faciliteren. In Utrecht richten ze daar hubs voor in, zoals U-AIM voor de ontwikkeling van proefdiervrije innovaties. Door het samenbrengen van mensen met kennis en ervaring op dit terrein, heeft U-AIM een breed overzicht van de lokaal aanwezige expertise en technieken. Daardoor kunnen zij de juiste experts koppelen aan private partijen om een specifieke vraag te beantwoorden. En kan er bij de ontwikkeling van een nieuwe methode als in een vroeg stadium rekening gehouden worden met de wensen van de stakeholders en regulatoire vereisten, aldus Damiën van Berlo, scientific programme officer bij U-AIM.

De projecten van Evita van de Steeg, Nynke Kramer, Teun de Boer en de hub U-AIM laten zien dat publiek-private samenwerking essentieel is als we de kwaliteit van proefdiervrij biomedisch onderzoek willen verbeteren. Afhankelijk van de betrokken personen, hun netwerken en de specifieke vraag van een publieke of private partij om een techniek of methode te verbeteren of te ontwikkelen, wordt het consortium gevormd en de samenwerking ingevuld. Er kan wel geleerd worden van elkaars ervaringen en dat is wat er ook gebeurde tijdens deze tweede editie van MKMD on Tour.

Meer informatie