‘Praat met elkaar als het goed gaat.’

Verdiepingsonderzoek uitvoering Wvggz: goede voorbeelden uit de praktijk
Ggz-professionals en -instellingen kunnen veel van elkaar leren om te voorkomen dat patiënten verplicht worden behandeld. Dit blijkt uit onderzoek naar mogelijkheden om de doelen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) beter te realiseren. ‘We moeten ons meer richten op de fase dat de zorg vrijwillig is. Het klinkt misschien gek, maar ik denk dat hier nog veel winst te behalen valt’, zegt onderzoeker Emke Plomp.

In een interview licht psychiater én jurist Emke Plomp haar onderzoek graag toe. Samen met Johan Legemaate, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, deed zij onderzoek naar de uitvoering van de Wvggz in de praktijk, zie kader. Hiermee vormt hun onderzoek een belangrijke aanvulling op de evaluatie van de Wvggz uit 2022, die vooral aanbevelingen voor de wetgever opleverde. Plomp en Legemaate richten zich nu op professionals en instellingen, in de ggz en ook daarbuiten. Beide studies zijn door ZonMw gefinancierd.  

Wie is Emke Plomp?

Emke Plomp studeerde farmacie, rechten en geneeskunde aan de Universiteit Utrecht en promoveerde in het gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Zij werkte eerst 6 jaar als advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek en volgde daarna haar opleiding tot psychiater in het UMC Utrecht. Sinds 2013 combineert zij haar werk als psychiater met onderzoek, advisering en kennisoverdracht op het gebied van het gezondheidsrecht via haar eigen bedrijf PSYCHOLEX. Zij voerde het Verdiepingsonderzoek in samenwerking met het Amsterdam UMC uit. 

Ggz-professionals en – instellingen kunnen nu al aan de slag

‘Ik ben onder de indruk van de opbrengst’, vertelt Plomp enthousiast. ‘Wij hebben veel goede voorbeelden verzameld van werkwijzen die verplichte zorg kunnen terugdringen en de rechtspositie van cliënten kunnen versterken. Ggz-professionals en -instellingen kunnen veel van elkaar leren. Ik vond de verschillen tussen ggz-instellingen en ook tussen professionals binnen 1 instelling op dit gebied opvallend. Wachten op wetswijzigingen is niet nodig, met die goede voorbeelden kunnen we nu al aan de slag.’

Achtergrond en doelen van de wet

De Wvggz maakt gedwongen behandeling en andere dwangmaatregelen mogelijk bij psychiatrische patiënten van wie het gedrag leidt tot ernstig nadeel voor henzelf, anderen of goederen. Als vrijwillige zorg dat ernstig nadeel niet kan wegnemen, kan de rechter een zorgmachtiging opleggen, waarna verplichte zorg kan starten. Patiënten kunnen dan bijvoorbeeld tegen hun wil medicatie krijgen, of in een ggz-instelling worden opgenomen. 

Deze wet is op 1 januari 2020 ingevoerd, samen met de Wet zorg en dwang. Deze wetten komen in de plaats van de oude Wet Bopz, waarin dwangbehandeling alleen tijdens een opname mogelijk was. De belangrijkste doelen van de Wvggz zijn:

  • Versterken van de rechtspositie van patiënten; 
  • Voorkomen van dwang en beperken van de duur van dwang; 
  • Verhogen van de kwaliteit van verplichte zorg. 

Voorkom dat je in de fase komt dat de Wvggz nodig is

Al snel nadat de wet van kracht werd, kwamen er veel knelpunten rond de uitvoering naar voren. In genoemde wetsevaluatie is gedetailleerd in kaart gebracht wat de wetgever kan doen om deze knelpunten op te lossen. Aanvullend richtte Plomp zich op de vraag wat ggz-professionals en -instellingen zelf kunnen doen om de doelen van de wet beter te realiseren. Plomp: ‘Waar het gaat om het voorkomen van dwang, is het antwoord simpel: voorkom dat je in de fase terecht komt dat de wet toegepast moet worden. Hoe je dat concreet doet, is lastiger.’  

Praat over verplichte zorg als de patiënt wilsbekwaam is

Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat ggz-professionals in een eerder stadium met hun cliënten over verplichte zorg kunnen praten. Nu vinden zulke gesprekken meestal pas plaats als een zorgmachtiging wordt voorbereid. Veel patiënten zijn dan niet goed meer in staat om inspraak te geven. 

Plomp: ‘In feite pleit ik voor het introduceren van proactieve zorgplanning. Ik doel daarmee op methodieken waarbij professionals, patiënten en hun naasten tijdens een stabiele fase over verplichte zorg in gesprek gaan. De meeste patiënten zijn dan wilsbekwaam, en kunnen meebeslissen. Maak samen een plan, zowel over het voorkomen van verplichte zorg, als over de uitvoering en beëindiging daarvan’. 

Denk in mogelijkheden, niet in problemen

Bij alle goede voorbeelden die de onderzoekers beschrijven, is de aanpak volgens Plomp triadisch. Hiermee bedoelt zij dat professionals, patiënten én naasten op basis van gelijkwaardigheid samenwerken. Harde cijfers zijn er nog niet, maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat er bij een dergelijke aanpak minder zorgmachtigingen nodig zijn. Plomp: ‘Uiteindelijk gaat het om een andere manier van denken, namelijk in mogelijkheden, in plaats van in problemen. In de ggz zijn we vaak gefocust op praten als het slecht gaat, maar je moet juist met elkaar in gesprek als het goed gaat.’

Tussen vrijwillige en verplichte zorg zijn veel grijstinten

Een tweede belangrijke conclusie is dat professionals en instellingen de mogelijkheden voor het toepassen van ‘drang’ in het voorstadium van verplichte zorg beter kunnen benutten. Er zijn veel ‘grijstinten’ tussen vrijwillige en verplichte zorg. Plomp: ‘Ook daarbij helpt proactieve zorgplanning. Als je samen met de patiënt een plan hebt gemaakt voor allerlei situaties die zich kunnen voordoen, kan je als behandelaar makkelijker tijdig signaleren dat er sprake is van een situatie waarin ingrijpen noodzakelijk is. Ook op dit vlak bevat het rapport goede voorbeelden die professionals en instellingen kunnen inspireren. 
De onderzoekers pleiten daarnaast voor meer creativiteit bij het verzinnen van alternatieven voor verplichte zorg én bij het organiseren van verplichte ambulante zorg. ‘Voor verplichte zorg is een veilige plek nodig. Maar waarom zou alleen een instelling die veiligheid kunnen bieden?’ 

De ggz kan dit niet alleen

Natuurlijk kan de ggz dit niet alleen, haast Plomp zich te zeggen. Om méér eigen regie van de patiënt en minder verplichte zorg mogelijk te maken, is goede afstemming en samenwerking met alle ketenpartners nodig. Denk aan organisaties in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking of ouderen met psychogeriatrische problemen, gemeenten en rechtbanken. Zo zijn gemeenten wettelijk verantwoordelijk voor het realiseren van essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven.
‘Denk hierbij aan dagbesteding, schulden en een dak boven het hoofd. Bij een ruime meerderheid van de cliënten voor wie een zorgmachtiging wordt voorbereid, blijken 1 of meer van deze voorwaarden niet op orde. Als je er eerder voor zorgt dat zulke zaken geregeld zijn, kan je ook op die manier verplichte zorg terugdringen.’

Op langere termijn meer tijd voor de patiënt

Zelf heeft Plomp jarenlang bij een crisisdienst gewerkt, nu is ze vrij gevestigd. Ze kent de dagelijkse praktijk, dus ook de hoge werkdruk en administratielast. Toch pleit ze voor deze (cultuur)veranderingen. Ze is dan ook blij met een vervolgsubsidie van ZonMw, die bij een cultuuromslag kan helpen. Graag brengt ze de resultaten zo concreet mogelijk verder.  Plomp: ‘Op korte termijn vraagt de toepassing van nieuwe werkwijzen veel tijd. Professionals moeten extra tijd besteden aan cliënten die stabiel en wilsbekwaam zijn. Maar op lange termijn betaalt die investering zich terug. Naar verwachting zijn er dan minder zorgmachtigingen nodig. Zo is er veel winst te behalen: vermindering van de administratieve lasten en meer tijd voor de patiënt.’

Opzet en opbrengst van het onderzoek

In het onderzoek is onderscheid gemaakt naar 7 thema’s. Achtereenvolgens zijn dit: beter aansluiten bij de wensen en voorkeuren van de patiënt; beter samenwerken met familie en naasten; het wederkerigheidsbeginsel; versterken van ambulante zorg; voorkomen en beperken van verplichte zorg; de samenloop tussen de Wvggz en de Wgbo en de samenloop tussen de Wvggz en de Wet zorg en dwang. Op al deze thema’s zijn goede voorbeelden verzameld, 40 in totaal. Ook bevat het rapport 45 aanbevelingen: 30 voor ggz-professionals en -instellingen, 15 voor de wetgever. 

Het onderzoek is vooral kwalitatief van aard. De onderzoekers  gebruikten de volgende onderzoeksmethoden:

  • Ruim 100 semi-gestructureerde interviews met ggz-professionals en professionals die bij ketenpartners werken (zoals VG-/VVT-instellingen, gemeenten, rechterlijke macht, de advocatuur, patiëntenvertrouwenspersonen en familievertrouwenspersonen). De respondenten die hiervoor benaderd zijn, staan als voorlopers bekend.
  • Een enquête onder het cliënten- en naastenpanel van MIND.
  • Bespreking van de resultaten in 6 focusgroepen en een klankbordbijeenkomst. 
  • Reflectie met de ZonMw begeleidingscommissie.

Tekst: Gonny ten Haaft
Beeld: Paul Voorham
Redactie: ZonMw