Interviewreeks ETH: een terugblik met partner DTL
Co-creatie tussen ZonMw/NWO en DTL
Het inmiddels gesloten subsidieprogramma Enabling Technology Hotels (ETH) werd uitgevoerd binnen de topsectoren Life Sciences and Health (LSH), Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. ETH werd gefinancierd door ZonMw en het NWO domein Exacte en Natuurwetenschappen. Het programma is opgezet in samenwerking met het Dutch Techcentre for Lifesciences (DTL). DTL had een rol in het organiseren van het netwerk en het laten zien welke faciliteiten er allemaal zijn. ZonMw hield zich bezig met de subsidierondes en commissie.
Dutch Techcentre for Life Sciences (DTL) is een samenwerkingsverband van academische instellingen en bedrijven die high-end technologieën ontwikkelen en toepassen in het brede life sciences onderzoek. Naast de inzet van geavanceerde onderzoeksfaciliteiten, werken deze partijen ook aan de data aspecten. Zo kijken ze bijvoorbeeld hoe je data die bij experimentele metingen door een faciliteit worden gegenereerd, op een goede manier kunt verwerken en behandelen (data stewardship). DTL ontwikkelt een agenda voor het versterken van de nationale onderzoeksinfrastructuur voor de brede life sciences. Partners binnen DTL zijn onder andere universiteiten, medische centra, instituten en bedrijven.
In dit interview gaan we in gesprek met Merlijn van Rijswijk en Ruben Kok. Ruben is directeur van DTL en daarnaast ook bestuurslid en mede-oprichter van Health-RI. Merlijn van Rijswijk is programmamanager bij DTL-Projects en bij Health-RI.
Hoe was DTL betrokken bij het ETH programma? Wat was jullie rol?
Ruben: “Veel partijen hebben belangrijke onderzoekscapaciteiten, maar tegelijkertijd heeft niet iedereen alles. Juist in allerlei geavanceerde nieuwe cross-disciplinaire aanpakken in het biologisch en biomedisch onderzoek heb je ook capaciteiten van anderen nodig. DTL helpt enerzijds inzicht te bieden in wat deze partijen in huis hebben of te bieden hebben. Anderzijds verbindt DTL deze partijen met elkaar door een goede infrastructuur te bieden en een netwerk te creëren. Binnen het ETH programma dient DTL echt als ‘facilitator’ en helpt partijen om toegang te krijgen tot elkaars faciliteiten en expertise en van elkaar te leren.”
Merlijn: “In het ETH programma lag onze rol vooral in het genereren van publiciteit rondom het onderzoeksprogramma en zorgen dat onderzoekers binnen de life sciences bereikt werden. Ook moedigden wij de faciliteiten, ofwel de partijen die de technologie in huis hebben, aan om zelf te kijken met wie zij projecten wilden uitvoeren. Deze subsidie was voor hen een mooie manier om kennis te maken met elkaar en zo nieuwe samenwerkingen tot stand te brengen. Nieuwe samenwerkingen aangaan is best spannend en een stukje subsidie helpt heel erg om de drempel lager te maken.”
Ruben Kok
Merlijn van Rijswijk
Hoe is het programma opgezet?
Ruben: "Het concept van Enabling Technolgies Hotels is ooit ontstaan bij het Netherlands Proteomics Centre. Eén van onze aangesloten partijen, Wageningen UR, met meerdere in-huis faciliteiten, heeft deze aanpak verder uitgewerkt en samen met DTL ontwikkeld tot het huidige ETH programma. Zij boden faciliteiten waar je naartoe kon gaan om onderzoek uit te voeren met de technologie waar men expertise in had. Er bestonden dus al goede ervaringen met hoe je dat in kleinere onderzoeksprojecten kan opzetten. Bij de start van DTL zijn we samen met NGI en later met ZonMw gestart om dat concept verder te verbreden.
We creëerden een overzicht van ‘shared research facilities’, “waar men weet wat men meet”. Je hoeft jezelf daarbij niet te profileren als een vijfsterrenhotel; soms kun je heel lekker slapen in een bed & breakfast. Het gaat om het beschikbaar stellen van expertise en apparatuur en daarbij vaak ook om de ervaring met specifieke biologische onderzoeksthematiek. Voor dit programma vraagt de onderzoeker subsidie aan, maar werkt dit samen uit met eigenaar van de ‘hotels’. Het budget spendeer je vervolgens bij het hotel."
Waarom werd dit concept opgericht?
Ruben: “Ik vind dat men echt nog wat laat liggen bij het inrichten van subsidie-calls en onderzoeksprogramma’s. De toegang tot die faciliteiten moet makkelijker gemaakt worden. Je moet dáár naartoe gaan, waar men de expertise en infrastructuur heeft opgebouwd. Uitgangspunt zou moeten zijn dat je moet uitleggen waarom je géén gebruik zou maken van de bestaande infrastructuur. Waarom zou je zelf een duur apparaat aanschaffen, als er elders al veel infrastructuur en expertise is opgebouwd?”
"Waarom zou je zelf een duur apparaat aanschaffen, als er elders al veel infrastructuur en expertise is opgebouwd?”
Hoe verliep de samenwerking tussen aanvragers en uitvoerders volgens jullie? Wat ging goed en wat kon beter?
Merlijn: “De mooiste projecten zijn die waar zowel de faciliteit als onderzoeker iets aan heeft. De beste onderzoeksprojecten waren projecten waarbij een stuk technologieontwikkeling aan de kant van de faciliteit plaatsvond én waarbij een interessante biologische vraagstelling beantwoord werd. Het helpt enorm voor de faciliteit als ze hun technologie op een ander terrein dan waar ze normaal gesproken actief in zijn kunnen toepassen. Daarmee kunnen ze laten zien dat wat ze bedacht hebben voor terrein x, ook werkt voor terrein y. Of dat ze een stukje technologie verder ontwikkelen om een bepaalde biologische vraagstelling uit te werken. De technologie-experts zijn goed in het ontwikkelen van een technologie, maar hebben juist die biologische toepassing nodig om ook de impact ervan te laten zien.
Wat wij heel erg aanmoedigden is dat de life science onderzoeker en de technologische faciliteit al in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in contact kwamen. Dan konden ze samen nadenken over het design van het experiment. Mensen begonnen al ver voordat deze subsidieoproep open was te vragen wanneer hij open zou gaan, omdat ze een interessante partij hadden waarmee ze samen een project wilden doen.”
Is dat zo ervaren dat de meeste partijen beiden iets hadden aan de technologie?
Merlijn: “Uit de evaluaties kwam naar voren dat er niet alleen veel nieuwe samenwerkingen opgezet zijn, maar dat die ook tot blijvende samenwerkingen hebben geleid. Dat is erg bijzonder, aangezien het subsidiebedrag zelf namelijk laag was. Een ander mooi aspect is dat deze kleinschalige projecten soms de opmaat zijn geweest voor veel grotere projecten. Dan diende het ETH-project als een soort ‘proof of concept’. Vaak moet je bij grote aanvragen al laten zien dat het kan werken. Dit kon je dan mooi aantonen met een ETH project. Het programma werd door beide kanten, onderzoeker en faciliteit, heel positief beoordeeld.”
Ruben: “Er waren ook specifieke PPP (publiek-private partnerships) projecten. Ook private partijen hebben vaak een bijzondere expertise opgebouwd met faciliteiten. Dat lag vaak wat gevoelig, omdat je geen private partijen mag bevoordelen met subsidies. We hebben een goede manier gevonden om projecten te doen met private hotels of met private partijen die juist een academisch hotel wilde bezoeken. ETH heeft dus ook tot publiek-private samenwerkingen geleid.”
"Er zijn veel nieuwe samenwerkingen opgezet die zelfs tot blijvende samenwerkingen hebben geleid"
Wat zijn de belangrijkste geleerde lessen uit dit ETH-programma?
Ruben: “Het is van belang om de opgebouwde combinatie van expertise en faciliteit goed te profileren en ter beschikking te stellen. Daar is jaren in geïnvesteerd en capaciteit opgebouwd. De vraag waarom je géén gebruik zou maken van andermans faciliteiten, zou het vertrekpunt moeten zijn bij life science onderzoeksprogramma’s. Dit unieke ‘uitleen’-instrument kun je een mooi structureel onderdeel maken in toekomstige financieringsregelingen, mogelijk ook buiten de life sciences.
De omvang van de subsidie was wel beperkt. Dit kun je zien als iets positiefs omdat je, door het budget te verdelen, veel verschillende projecten kunt starten. Hierdoor konden veel nieuwe samenwerkingen worden opgezet en heb je veel ‘proofs of concept’. Keerzijde van het lage budget is dat het voor zo’n relatief klein project vrij veel werk was. De onderzoekers vonden het opleveren van datamanagementplannen hierbij bijvoorbeeld veel werk.”
Merlijn: “Wat ik vooral bijzonder aan ETH vond is dat je het gebruik van bestaande faciliteiten stimuleert, waardoor je de bedrijfskosten dekt. Het is zonde om telkens nieuwe technologieën aan te schaffen en deze vervolgens weinig te gebruiken. Dit mag meer gestimuleerd worden in subsidieprogramma’s.”
Hoe heb je de samenwerking met ZonMw ervaren?
Merlijn: “Altijd heel erg plezierig. Ik heb het gevoel dat we continu als partners opgetrokken zijn. Er was veel wederzijds respect voor de eigen rol die iedereen hierin had. ZonMw luisterde naar ons en de dingen die wij vanuit het veld hoorden. We dachten samen na over hoe we het programma zo goed mogelijk konden uitvoeren, zodat je zoveel mogelijk impact hebt. Dat was echt op basis van gelijkwaardigheid. Waar wij onze rol hadden in het organiseren van het netwerk en het laten zien welke faciliteiten er allemaal zijn, hield ZonMw zich bezig met de subsidierondes en commissie. Het was echt een co-creatie.”
“We zijn samen met ZonMw als gelijkwaardige partners opgetrokken. Er was veel wederzijds respect en we dachten samen na over de uitvoering en impact van het programma”
Welke kansen zien jullie voor verdere samenwerkingen tussen de bij jullie aangesloten partners/bedrijven?
Ruben: “Het is belangrijk om dit instrument verder onder de aandacht te brengen bij NWO en ZonMw. Er zou meer aandacht moeten zijn voor het feit dat aanvragers bestaande expertise gebruiken of inhuren in plaats van zelf zaken te ontwikkelen. Daarbij willen we graag dat ieder ‘hotel’ zijn data op een goede manier kan meegeven aan de ‘gast’-onderzoeker. Op een FAIR manier: Findable, Accessible, Interoperable, and Reusable. Faciliteiten moeten van meet af aan daarop gericht zijn (FAIR@source). Dat zijn kansen die we kunnen benutten.”
Welke tips heb je voor andere onderzoekers en/of bedrijven die een soortgelijk traject/samenwerking willen aangaan?
Ruben: “De belangrijkste tip: klop aan bij groepen die capaciteiten hebben opgebouwd die je zelf niet in huis hebt. Houd bij het doen van onderzoek als uitgangspunt dat je op zoek gaat naar de beste plek om jouw onderzoek uit te voeren. De boodschap aan NWO en ZonMw is dan ook om dit mee te helpen vormgeven.”
Hoe kunnen partijen dat bij elkaar “aankloppen” het beste aanpakken?
Ruben: “Belangrijk is natuurlijk dat we daarvoor een up-to-date overzicht bieden van alle faciliteiten die er zijn. Het feit dat high-end technologie continu in ontwikkeling is, maakt het ingewikkeld om up-to-date te houden en de expertise te behouden.”
Merlijn: “Ik denk dat het belangrijk is om data al zo vroeg mogelijk FAIR te maken in het kader van ‘Open Science’. Ik vermoed dat er daarin de komende jaren een forse impuls gaat komen. Het zou daarom heel waardevol zijn als we met alle faciliteiten van verschillende gebieden in gesprek kunnen gaan over de best practices en de volgende stappen. Zo kunnen we data die gegenereerd wordt in Nederland al zo snel mogelijk herbruikbaar maken. Dat zouden we mooi samen met bijvoorbeeld NWO en ZonMw kunnen oppakken.”