Zoeken op ZonMw
Zoeken op de website
Filters
-
… Vervolgonderzoek veiligheid, kwaliteit en ethiek van Preimplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) … discussies veranderen voortdurend (Mediator Special Ethiek 2017) … 731020003 … Samenvatting na afronding Dit … discussies veranderen voortdurend (Mediator Special Ethiek 2017) … Sedert 20 jaar is Preimplantatie Genetische …-731020003
Sedert 20 jaar is Preimplantatie Genetische Diagnostiek, PGD, voor paren met een hoog risico op een kind met een ernstige erfelijke aandoening, een aanvaardbare optie om een gezond kind te krijgen. Per jaar worden in Nederland ruim 500 PGD behandelingen uitgevoerd, waaruit ongeveer 100 zwangerschappen ontstaan. Bij PGD worden 1 of 2 cellen afgenomen van het 3 dagen oude 8-cellige embryo. Recent is begonnen met de trophectoderm (TE) biopsie op dag 5 of 6 na de bevruchting. Na een TE- biopsie worden alle embryo's ingevroren (middels vitrificatie = snel vriezen, voorheen langzaam vriezen), en later ontdooid voor plaatsing in de baarmoeder. Ook worden er nieuwe genetische (analyse)technieken geïntroduceerd, zoals de arraydiagnostiek en next generation sequencing (NGS). Middels NGS kunnen meerdere aandoeningen (tegelijk) worden onderzocht, zonder lange voorbereidingstijd. Bovengenoemde veranderingen in biopsiemethoden, invriesmethoden en analysetechnieken leiden tot persisterende vragen over de veiligheid van PGD. Bovendien is er nog steeds weinig bekend over de lange termijn gevolgen van PGD. Daarnaast roepen de nieuwe analysetechnieken ethische vragen op. Het is van groot belang nieuwe technieken in de geassisteerde voortplantingsgeneeskunde tijdig te evalueren. Dit belang wordt ook door de overheid erkend (Pallas, 2015). Empirische studie Bij onderzoek van PGD-kinderen die geboren werden na de dag 3 biopsie, wat in de afgelopen 3 jaar werd uitgevoerd in Nederland, werden niet meer aangeboren afwijkingen na de geboorte gezien. Ook werd er onderzoek gedaan naar de groei, fysieke en neuropsychologische ontwikkeling van 5-jarige PGD-kinderen. Deze werden vergeleken met 2 controlegroepen: na IVF (zonder PGD) geboren kinderen en kinderen ontstaan na natuurlijk conceptie (NC) uit gezinnen met een genetische aandoening. De data worden nu geanalyseerd. Gegevens van het Universitair Ziekenhuis Brussel laten bij PGD-kinderen niet meer aangeboren afwijkingen zien en geen afwijkingen in groei en ontwikkeling in de eerste twee jaren (Desmyttere et al , 2009; Liebaers et al., 2010). Uit grote studies van kinderen geboren na IVF is een associatie gebleken tussen bloeddruk, glucose metabolisme, lichaamssamenstelling en endotheliale en vasculaire dysfunctie, welke mogelijk leiden tot een verhoogd cardiovasculair risico op oudere leeftijd (Ceelen et al., 2009; Scherrer et al., 2015). Dit is bij PGD-kinderen nog nooit onderzocht. Om een antwoord te krijgen op de vraag of er voor PGD-kinderen een verhoogd risico's is op de lange termijn is een langdurig vervolgonderzoek aangewezen. Voor een betrouwbare en adequate klinische toepassing van PGD is dus naast korte termijn onderzoek ook onderzoek naar de lange termijn effecten van PGD essentieel. Wij beogen (1) het cohort 5-jarigen uit te breiden, (2) een deel van hen weer op 8-jarige leeftijd te onderzoeken, (3) na te gaan of er aanwijzingen zijn voor een toekomstig verhoogd cardiovasculair risico. Ad 1. Door het huidige cohort van 5-jarige PGD-kinderen en de 2 controlegroepen uit te breiden (van 50 naar 100 kinderen, per groep) kunnen we vragen over de gezondheid en de neuropsychologische ontwikkeling beter beantwoorden. Uit een powerberekening (outcome IQ) blijkt dat, om een verschil van 5% aan te tonen (a = 5%) bij inclusie van 100 kinderen per groep de power 94% is. Ad 2/3. De kinderen die eerder op de leeftijd van 5 jaar in 2014/2015 zijn onderzocht, worden in 2017/2018 8 jaar. Deze groep bestaat uit 107 kinderen (39 PGD kinderen, 38 ICSI kinderen en 30 NC kinderen; aantallen tot september 2018 = einde looptijd studie). Bij de 8-jarigen worden groei, gezondheid en neuropsychologische ontwikkeling (weer) geëvalueerd, evenals de sociaal-emotionele ontwikkeling en het metabool en cardiovasculair (risico)profiel. Ethische studie Het voorgenomen ethische deelproject betreft de morele aspecten van en vragen rond nieuwe genetische technieken in het kader van embryoselectie en thematiseert drie onderscheiden vragen: 1. Hoe moet worden omgegaan met zogenoemde 'bijvangst' (vaak aangeduid als 'incidental' of 'unsolicited' findings) door nieuwe technologie in het kader van PGD, in het bijzonder arrays? 2. In hoeverre is preimplantatie genetische screening (PGS), meer in het bijzonder PGS op basis van next generation sequencing (NGS), aanvaardbaar, al dan niet in het kader van een geïndiceerde PGD en welke criteria zouden daarbij moeten gelden? 3. Welke consequenties hebben al dan niet veranderende morele kaders voor de geldende juridische kaders? De studie omvat behalve literatuuronderzoek interviews met relevante experts en zal worden uitgevoerd met behulp van het zogenoemde 'wide reflective equilibrium' (WRE), een veel gebruikte methode voor toegepast ethisch onderzoek. Dit deelproject zal parallel plaatsvinden aan het reeds lopende (tot eind 2017 verlengde) project rond de ethiek van PGD.
Maastricht Universitair Medisch Centrum+Prof. dr. C. de Die-SmuldersDit is een vervolgstudie op een eerder door ZonMW gehonoreerd project. Deze studie bestaat uit een empirisch deel en een ethisch deel. De looptijd van de huidige studie is 2 jaar. Empirisch deel In het vervolgonderzoek onderzoeken we 5 en 8 jarige kinderen die geboren zijn na Preimplantatie Genetische Diagnostiek (PGD-embryoselectie) en vergelijken die met controlegroepen van na IVF/ICSI geboren kinderen en kinderen die geboren zijn uit een spontane zwangerschap in gezinnen die erfelijk belast zijn. Aan de ouders van de 5 jarige kinderen wordt middels vragenlijsten gevraagd naar hun motivatie en overwegingen bij de keuze voor PGD. Het doel van het onderzoek is de veiligheid en betrouwbaarheid van PGD vastleggen. In de eerste (reeds afgesloten) studie werden in totaal 138 5 jarige kkinderen geïncludeerd: 51 PGD kinderen, 52 IVF/ICSI kinderen en 35 spontaan verwekte kinderen. Data werden geanalyseerd. Er werden bij lichamelijk en neuropsychologisch onderzoek geen significatie verschillen tussen de groepen gevonden. Om de conclusies van de eerste studie meer kracht bij te zetten, worden de groepen 5 jarigen nu uitgebreid. Het is de bedoeling nog 50 5 jarige PGD kinderen en 50 IVF/ICSI kinderen en 30-50 spontaan verwekte kinderen te includeren. De 8 jarigen onderzoeken we om meer lange termijn gegevens te verkrijgen. Ook is een cardiovasculaire basismeting toegevoegd. De 8 jarige deelnemers worden geworven uit de groep 5 jarigen die 3 jaar geleden zijn onderzocht. Er zijn nog geen analyses gedaan omdat afgesproken is die pas aan het einde van deze studie te doen. Ethisch deel Voor het ethische deelproject is contact gelegd met de groep van prof. dr. Joris Vermeesch in Leuven. Het door deze groep gepubliceerde recente protocol over omgang met bevindingen van generieke genoomanalyse bij PGD zal als uitgangspunt voor de geplande interviews en analyse worden gebruikt. De geplande focusgroep wordt voorbereid in aansluiting bij een komend najaar door het Europese PGD-consortium te houden campuscourse. Er is besloten tevens aandacht te besteden aan de relatie tussen PGD/PGS en embryo-editing. Voor de deelvraag over implicaties voor het juridisch kader en de regelgeving is de projectgroep uitgebreid met juridische expertise (dr Corrette Ploem, Amsterdam).In deze studie werden de groei, fysieke gezondheid en de neuropsychologische ontwikkeling van 5- en 8-jarige kinderen die geboren zijn na PGD (preimplantatie genetische diagnostiek/ embryoselectie) onderzocht. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten concluderen wij dat er geen verschillen zijn tussen kinderen die geboren zijn na PGD en kinderen die geboren zijn na IVF/ICSI (in vitro fertilisatie/intracytopasmatische sperma injectie) of na een natuurlijke zwangerschap binnen families met een genetische aandoening. Hoewel de onderzochte groep nu nog klein is, vonden wij bij de 8-jarige kinderen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Uitbreiding van het huidige onderzoek is wenselijk om laatst genoemde risico beter in kaart te brengen. Ook de psychosociale ontwikkeling en de intelligentie van de kinderen in de PGD groep zijn vergelijkbaar met die van de kinderen in de controlegroepen. Zowel in de studie van 5- als 8-jarige kinderen werd in de PGD groep een hogere score voor probleemgedrag gerapporteerd dan in de controlegroepen. Deze scores vielen wel binnen normaal en dus zijn er geen aanwijzingen voor een verhoogde kans op probleemgedrag. Concluderend is PGD op basis van de huidige onderzoeksresultaten een veilige reproductieve optie voor paren met een verhoogd risico op kinderen met een genetische aandoening. In het ethiekdeel van deze studie zijn ethische vragen verkend die rijzen bij de toepassing van nieuwe genoombrede analysetechnieken, zowel in de context van PGD, als in de context van mogelijke toekomstige comprehensieve genomische screening van IVF-embryo’s. In de context van PGD rijst de vraag waar diagnostiek ophoudt en opportunistische screening begint. Terwijl het zichtbaar maken van aneuploïdie informatie, zeker wanneer die kan worden aangevuld met kennis over de meiotische/mitotische herkomst, kan worden uitgelegd als noodzakelijk voor de waarborging van de kwaliteit van de IVF-procedure en in zoverre als relevant voor de hulpvraag in bredere zin, lijkt evident dat het genereren van aanvullende informatie over bijvoorbeeld de novo mutaties moet worden beschouwd als screening, ook als de test in een diagnostische context wordt uitgevoerd. Wat betreft mogelijke toekomstige comprehensieve genomische screening van IVF-embryo’s: zelfs indien de huidige beperkingen van de kwaliteit van de test en van de daardoor op ‘single cell’ niveau gegenereerde informatie in bevredigende mate kunnen worden opgelost, roept dit scenario complexe ethische vragen op. Bijvoorbeeld: hoe kan bij zulke screening de informationele zelfbeschikking van toekomstige kinderen (het recht zelf te beslissen wat men over het eigen genoom wil weten) afdoende kan worden beschermd? Minstens voorlopig is deze screening dan ook disproportioneel.TitelDe follow-up van kinderen die geboren zijn na PGD.TitelObstetric risks of preimplantation genetic diagnosis: the results of more than 300 pregnancies conceived after PGD.TijdschriftHuman ReproductionTitelUnbalanced chromosomal translocations in healthy parents: pitfalls in reproductive counseling.TijdschriftEuropean Journal of Human GeneticsTitelIN: Textbook of Obstetrics and Gynaecology. Chapter 3. Reproductive Medicine: ethical reflectionsTitelPreimplantation genetic testing for more than one genetic condition: clinical and ethical considerations and dilemmasTijdschriftHuman ReproductionTitelPerinatal follow-up of children born after preimplantation genetic diagnosis in the Netherlands between 1995 and 2014
TitelPre-implantatie genetische diagnostiek: de bewaking van een moreel beladen praktijk.TijdschriftTijdschrift voor Gezondheidszorg en EthiekTitelLong-term safety and quality of preimplantation genetic diagnosisTitelIVF en PGD: mag het een onsje minder zijnTijdschriftDagblad de Limburger/Limburgs DagbladTitelLong-term safety and quality of preimplantation genetic diagnosisTitelGrowth, health, and motor development of 5-year-old children born after preimplantation genetic diagnosisTijdschriftFertility and SterilityTitelPerinatal follow-up of children born after preimplantation genetic diagnosis between 1995 and 2014TijdschriftJournal of Assisted Reproduction and GeneticsTitelPerinatal follow-up of children born after preimplantation genetic diagnosis in the Netherlands between 1995 and 2014TitelLong-term safety and quality of preimplantation genetic diagnosisTitelLong-term safety and quality of preimplantation genetic diagnosisTitelIn: Handbook of New Genetic Diagnostic Technologies in Reproductive Medicine. Chapter 14. Dynamics and Ethics of Reproductive MedicineTitelThe cognitive and socio-emotional development of 5-year-old children born after PGDTijdschriftHuman ReproductionDit project bestaat uit een empirisch (a) en ethisch (b) deelonderzoek.
Ad a) Groei, gezondheid en neuropsychologische ontwikkeling van 5- en 8-jarige kinderen die geboren zijn na preimplantatie genetische diagnostiek (PGD / embryoselectie) zijn gelijk aan die van IVF kinderen en kinderen die uit een natuurlijke zwangerschap geboren zijn. In de PGD groep werd een hogere score voor probleemgedrag gevonden dan in de controlegroepen, echter binnen normaal. In de kleine groep van 8-jarige kinderen werden geen aanwijzingen gevonden voor risicofactoren op hart- en vaatziekten.
Ad b) Indien nieuwe genoombrede analysetechnieken worden gebruikt om bij PGD breder te kijken dan nodig is voor het beantwoorden van de hupvraag, is dat een vorm van screening, wat een aparte rechtvaardiging behoeft. Het volledig analyseren van het genoom van IVF-embryo’s ligt nog verder in de toekomst, maar dit scenario kan niet meer worden afgedaan als science fiction en vraagt om tijdig maatschappelijk debat. -
… Ethiek van e-Health tijdens de coronacrisis en daarna: … lessen uit de pandemie Looptijd : 09/2020 - 09/2022 … Ethiek van e-Health tijdens de coronacrisis en daarna: …-10430032010018
Door de Covid-19 pandemie moeten preventie en (langdurige) zorg nu veelal op afstand worden gegeven: beeldzorg, apps voor zelfmonitoring en opsporen van besmettingen, virtueel bezoek etc. Ook zorgoverleg (MDO) heeft virtueel plaatsgevonden. Nieuw is dat e-health in de plaats kwam van directe interactie en niet alleen een aanvulling was. Wij willen uit dit ‘natuurlijke experiment’ leren hoe deze technologie op een ethisch en juridisch verantwoorde manier kan worden ingezet tijdens en na de coronacrisis, waarbij wij voortbouwen op eerder werk rond ‘zorg op afstand’ en aansluiten bij lopende projecten. Onderzoeksvragen: - Welke morele/juridische problemen en kansen deden/doen zich voor bij gebruik van e-health in de 1e lijn, 2e & 3e lijn, GGZ en langdurige zorg aan (non-)COVID patiënten tijdens de coronacrisis? - Hoe kunnen we daarvan leren bij het ontwikkelen en aanpassen van e-health in verschillende zorgpraktijken voor de (nabije) toekomst? Urgentie: In de 1,5 meter samenleving blijft direct contact nog steeds zeer beperkt mogelijk, terwijl de zorgvraag tijdens deze waarschijnlijk langdurige crisis zal blijven toenemen. De ontwikkeling en verbetering van e-health is daarom urgenter dan ooit. Het is daarom des te belangrijker dat e-health toepassingen worden ingezet die medisch-ethisch en juridisch verantwoord zijn. Hypothesen: Ervaringen met e-health toepassingen tijdens de Covid-19 pandemie bieden nieuwe praktische inzichten en concrete handvatten voor verbetering en ontwikkeling van ethisch en juridisch verantwoorde zorg. Plan van aanpak: 1. kwalitatief onderzoek ((groeps)interviews/observaties/expertmeetings), zowel retro- als prospectief, naar ervaringen van zorgverleners, patiënten en familie, ontwikkelaars aan de hand van 8 casus in bovengenoemde zorgdomeinen; 2. ethische en techniek-filosofische analyse van de empirische bevindingen; 3. juridische analyse van geconstateerde knelpunten; 4. voorstellen voor verantwoorde integratie van e-health in zorg op afstand.
Erasmus MCProf. dr. M.H.N. SchermerDe impact van de Corona-crisis op het gebruik van eHealth toepassingen is groot. Met name tijdens de eerste golf moest de zorg heel plotseling overstappen naar het leveren van digitale zorg op afstand. Ook latere contact beperkende maatregelen hebben geleid tot een veel intensiever en frequenter gebruik van digitale zorg op afstand. Binnen dit project brengen wij in kaart welke ethische en juridische lessen te leren zijn van deze periode van noodzakelijke improvisatie en aanpassing. Op basis van ons ethisch-empirische onderzoek (analyse van interviews met patiënten, zorgverleners, ontwikkelaars, beleidsmakers) enerzijds en ethisch-theoretisch onderzoek (literatuuronderzoek) anderzijds richten we ons op drie ethische thema’s die nader ethisch onderzoek en maatschappelijke en politieke aandacht behoeven.Intensief gebruik van ehealth tijdens de coronapandemie vormde een goede gelegenheid om inzicht te krijgen in de ethische en juridische aspecten van ehealth, en voorwaarden voor verantwoorde implementatie, ook na de pandemie. Het empirisch-ethische project heeft de volgende casestudies onderzocht: beeldzorg, telemonitoring, anonieme digitale zorg in de GGZ, en ehealth in de langdurige zorg. Op basis van een ethische analyse van interviews met patiënten(verenigingen), hulpverleners, beleidsmakers en ontwikkelaars zijn er belangrijke aanbevelingen geformuleerd. Actieve betrokkenheid van zorgverleners en -vragers is essentieel voor ontwikkeling en evaluatie van e-health, waarbij een duidelijke zorgvisie leidend moet zijn. Daarnaast is het belangrijk dat bij opschaling rekening wordt gehouden met verschillen in patiëntenpopulaties en zorgdomeinen. Ook moet worden voorkomen dat digitale zorg drempels opwerpt om zorg te krijgen; m.n. voor mensen zonder de nodige digitale vaardigheden. Tenslotte, het is belangrijk dat al lerende kwaliteitseisen worden geformuleerd met een juiste balans tussen digitale en fysieke zorg.Ethiek van e-Health tijdens de coronacrisis en daarna: lessen uit de pandemie
Door de Covid-19 pandemie moeten preventie en (langdurige) zorg nu veelal op afstand worden gegeven. Hierbij maken zorgverleners gebruik van verschillende e-health toepassingen. Denk bijvoorbeeld aan consulten via beeldbellen, apps voor zelfmonitoring en het opsporen van besmettingen, en virtueel bezoek van naasten. Ook veel overleg tussen zorgverleners onderling heeft virtueel plaatsgevonden. Nieuw is dat e-health in de plaats kwam van directe interactie en niet alleen een aanvulling op de reguliere zorg was. Wij willen uit dit ‘natuurlijke experiment’ leren hoe e-health op een ethisch en juridisch verantwoorde manier kan worden ingezet tijdens en na de coronacrisis. -
… Ethiek-in-Richtlijnen bij Arbeid en Gezondheid: Waarborg … Looptijd : 01/2009 - 10/2011 … Het Ontwikkelproject Ethiek-in-Richtlijnen bij Arbeid en Gezondheid (EiR-A) … houvast. … Werkwijze … 150040001 … Het Ontwikkelproject Ethiek-in-Richtlijnen bij Arbeid en Gezondheid (EiR-A) …-150040001
In situaties met betrekking tot ‘arbeid en gezondheid’ spelen vaak morele aspecten een rol. Curatieve artsen, vaak huisartsen en psychiaters, verschillen hierbij nogal eens van inzicht met bedrijfs- en verzekeringsartsen over het te volgen beleid. Dit kan de onderlinge communicatie, samenwerking en afstemming in de weg staan. Het betreft dikwijls situaties waarin de cliënt niet, of naar medisch inzicht niet volgens gangbare maatstaven, meewerkt aan herstel, of kan meewerken, of waarin iemand door de sociale context arbeidsongeschikt raakt of dreigt te raken. In de ogen van artsen lijken cliënten soms mede schuldig aan het ontstaan van arbeidsongeschiktheid. In de ogen van cliënten hebben artsen te weinig begrip voor de individuele en sociale factoren die meespelen bij het ontstaan van ziekte. Veelal draagt psychische of psychiatrische problematiek, zoals depressie, en de inschatting daarvan, mede bij aan verschil in behandeladvies en beoordeling. Ervaringen van deze morele verschillen van inzicht en van discommunicatie leven breed, zowel onder artsen als onder cliënten met een gezondheidsvraag. Onze hypothese luidt: het expliciet opnemen van morele aspecten in richtlijnen waarborgt een betere afstemming en morele kwaliteit. We gaan er vanuit dat het mogelijk is om aan ‘evidence-based’ overwegingen ook zinvolle en bruikbare ‘value-based’ overwegingen toe te voegen. In dit onderzoeksproject willen we dat aantonen. De kern van de aanvraag is onderzoek naar een nog weinig beproefde ethisch-normatieve aanpak van praktijkdilemma’s. Voortgebouwd wordt op eerder onderzoek binnen de KNMG (‘Checklist’-benadering), bij ontwikkelingen bij de Gezondheidsraad (‘3B advies’) en binnen de beroepsverenigingen NVAB (‘Blauwdruk Arbeid in richtlijnen’) en NVVG (‘Probleemsituaties’, weldra Mediprudentie), die deels ook samenkomen in de nieuwe Blauwdruk Participeren in Richtlijnen. Voorts wordt aangesloten bij inzichten binnen de ethiek over de verhouding van ‘rule-based ethics’ en ‘casuistry’. Methodische verschillen in ethische benadering zijn eerder gradueel dan absoluut en daarom overbrugbaar. Het begrip ‘gemeenschappelijke verantwoordelijkheid’ biedt aanknopingspunten voor een multidisciplinair perspectief en ruimte om aan deelperspectieven een geëigende plaats te geven. Gekozen is voor aansluiting bij twee bestaande richtlijnen, namelijk (1) de multidisciplinaire richtlijn 'depressie' (2005, herziening ervan wordt eind 2008 verwacht) en (2) het recente verzekeringsgeneeskundige ‘protocol borstkanker’ (2007). Voor beide zal een EN-paragraaf (‘ethisch normatieve’ paragraaf) worden geschreven en in de praktijk getoetst. Parallel daaraan wordt een Moreel Kader (‘moral framework’) ontwikkeld dat als raamwerk en handreiking dient bij de inpassing van ethisch-normatieve overwegingen in nieuwe of te vernieuwen, richtlijnen. Hier wordt aangesloten bij het onlangs gestarte ontwikkeltraject van het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘Herstelgedrag’. De keuze voor resp. depressie, borstkanker en herstelgedrag sluit nauw aan bij de praktijk en de actualiteit. Het betreft situaties waarin evidente lichamelijke en psychische aspecten in geding zijn, maar waarbij we ook stuiten op kwesties waarbij cliënten, curatieve, adviserende en beoordelende artsen regelmatig verschillen van opvatting. De vraag hoe om te gaan met ethisch-normatieve kwesties en hoe een goede samenwerking verzekerd kan worden, doet zich hier bij uitstek voor. Het onderzoek omvat een Ontwikkelingsdeel, een Onderzoeksdeel, en een Praktijktest, afgesloten door een Expertmeeting. De aandacht voor implementatie maakt integraal deel uit van het traject en wordt mede gegarandeerd door het grote aantal mensen dat zal participeren.
Werkwijze
Het project beschrijft situaties waarin morele aspecten een belangrijke rol spelen, reikt een kader aan voor het omgaan met verschil van inzicht en laat zien hoe dit aandacht kan krijgen binnen richtlijnen en richtlijnontwikkeling. Aanbevelingen worden gedaan voor ethische reflectie binnen organisaties, als aanvulling op het medische en professionele perspectief. Casuïstiek maakt de studie geschikt voor onderwijsdoeleinden. Het Eindrapport is te vinden via de website van het Kwaliteitsbureau van de NVAB.
Erasmus MCDr. ir. M.T. HilhorstHet Erasmus MC doet samen met de beroepsverenigingen NVAB (bedrijfsartsen) en NVVG (verzekeringsartsen) onderzoek naar mogelijkheden om ethische dilemma’s, waarmee artsen (en soms ook psychologen) geconfronteerd worden, op te nemen in multidisciplinaire richtlijnen. Het onderzoek richt zich op situaties rond arbeid en gezondheid, waarin ethische problemen regelmatig voorkomen. Onderzocht wordt hoe hier houvast geboden kan worden, en hoe de ethische kwaliteit van beslissingen en van samenwerking tussen de diverse professionals bevorderd kan worden. Tegelijk met het onderzoek worden in twee lopende richtlijntrajecten ethisch-normatieve paragrafen ontwikkeld en wordt de daar gehanteerde werkwijze vastgelegd voor toekomstige richtlijntrajecten. Een praktijktest en een expertmeeting vormen onderdeel van het project. Wij streven ernaar dat in de toekomst in alle richtlijnen een ethische paragraaf wordt opgenomen. (Periode: januari 2009 – juli 2010.)Het project beoogt de goede samenwerking en morele kwaliteit van behandeladviezen, beoordeling en begeleiding op het terrein van arbeid en gezondheid te waarborgen. Achtergrond vormt de ervaring dat curatieve behandelaars, vaak betreft het huisartsen, psychiaters en psychologen, nogal eens van inzicht verschillen met bedrijfsartsen en verzekeringsartsen over het te volgen beleid. Deze verschillen vormen een obstakel voor goede communicatie, samenwerking en afstemming. Het project beschrijft situaties waarin morele aspecten een belangrijke rol spelen, reikt een kader aan om met verschillen van inzicht om te gaan en laat zien hoe binnen richtlijnen en richtlijnontwikkeling daaraan aandacht gegeven kan wordenTitelEindrapport Ontwikkelproject Ethiek-in-Richtlijnen bij Arbeid en Gezondheid (EiR-A)Het Ontwikkelproject Ethiek-in-Richtlijnen bij Arbeid en Gezondheid (EiR-A) beoogt de waarborging van de morele kwaliteit van behandeladviezen, beoordeling en begeleiding op het terrein van arbeid en gezondheid. De ervaring is dat curatieve behandelaars: huisartsen, psychiaters en psychologen, het niet altijd eens zijn met bedrijfsartsen en verzekeringsartsen over het te volgen beleid. Dit staat goede communicatie, samenwerking en afstemming in de weg. Bestaande richtlijnen bieden dikwijls onvoldoende houvast. Het project beschrijft situaties waarin morele aspecten een belangrijke rol spelen, reikt een kader aan voor het omgaan met verschil van inzicht en laat zien hoe dit aandacht kan krijgen binnen richtlijnen en richtlijnontwikkeling. Aanbevelingen worden gedaan voor ethische reflectie binnen organisaties, als aanvulling op het medische en professionele perspectief. Casuïstiek maakt de studie geschikt voor onderwijsdoeleinden. Het Eindrapport is te vinden via de website van het Kwaliteitsbureau van de NVAB.
-
… Ethiek van de zorg rond het levenseinde Looptijd : 06/2012 - … Dit onderzoek richt zich op de vraag naar de ethiek van de zorg in de laatste levensfase? In de …-310300006In de komende decennia zal het aantal kwetsbare ouderen toenemen tot ruim 1 miljoen personen (SCP). De kwetsbaarheid uit zich zowel op somatisch gebied (meerdere chronische ziekten) als op sociaal gebied (verlies netwerken) en spiritueel (zingeving). Een recent onderzoek door Medisch Contact suggereert dat artsen kwetsbare ouderene te lang doorbehandelen. Dit onderzoek richt zich op de vraag naar de ethiek van de zorg in de laatste levensfase? In de traditionele visie op ziekte en gezondheid wordt geprobeerd met alle ter beschikking staande medische middelen de ziekte te behandelen. Behandeling van kwetsbare ouderen leidt vaak tot overlijden in het ziekenhuis. Een alternatieve visie is: het geven van zorg die bij een kwetsbare levensfase past. Kwetsbaarheid wordt in deze visie gezien als een 'fact of life' dat bij ouderdom hoort. In deze benadering wordt de nadruk gelegd op de kwaliteit van het kwetsbare leven. Dit kan betekenen dat bewust een curatieve ingreep niet gedaan wordt. De oudere zal in deze benadering vaker thuis of in het verpleeghuis sterven. Aan de vraag naar de ethiek van de zorg rond het levenseinde zitten zorginhoudelijke, ethische en economische aspecten. In deze studie willen we ons richten op de zorginhoudelijk en ethische vragen. In deze studie willen we een tiental casussen van de zorg rond het levenseinde opstellen en bespreken. Deze casussen zullen samen met het veld gekozen en opgesteld worden. Deze caussen worden allereerst vanuit zorginhoudelijk perspectief besproken. Met name gaat het om de vraag welke dilemma's een rol spelen, hoe er met deze dilemma's om wordt gegaan en of er sprake is van 'evident goede' of 'evident slechte' keuzen. Ook willen we analyseren welke waarden de doorslag hebben gegeven om tot een bepaalde keuze te komen. Daarnaast willen we casussen bespreken vanuit twee ethische perspectieven: namelijk de deontologische en de utilistische visie. Beide zijn typisch westerse modellen die teruggaan op antieke, joods-christelijke en humanistische denkmodellen. Deontologische visies benadrukken sterk de waarde van het menselijk leven en de menselijke plicht om deze in al zijn fasen te beschermen. Het utilisme maakt de bescherming ondergeschikt van factoren als autonomie en geluk. Beide benaderingen leiden in het algemeen tot sterk uiteenlopende conclusies. Het doel van dit onderzoek is: (a) de ethiek van de zorg in de laatste levensfase bespreekbaar te maken (b) vanuit casussen de zorginhoudelijk en de ethische vragen te expliciteren (c) een zorginhoudelijk en ethische analyse van de casussen te geven (d) een eerste aanzet tot een positiekeuze te formulerenStichting VitaValleyProf. dr. M.J. Verkerk
In de studie Over(-)behandelen. Ethiek van de zorg voor kwetsbare ouderen doen we verslag van een exploratief onderzoek. De belangrijkste motivatie bij de auteurs voor dit onderzoek ligt in de verschillende verhalen over overbehandeling of te lang doorbehandelen van kwetsbare ouderen die in Nederland de ronde doen.
We hebben een aantal casussen verzameld over de zorg voor kwetsbare ouderen in de thuissituatie, V&V en ziekenhuis. Deze casussen geven een goed beeld van de zorg die gegeven worden en de vragen waar patiënten, familie en artsen mee geconfronteerd worden. In sommige casussen is sprake van een goede behandeling van kwetsbare ouderen en in andere van overbehandeling.
We hebben de vier principes van Beauchamp en Childress (autonomie, niet-schaden, weldoen, sociale gerechtigheid) als uitgangspunt genomen voor een ethisch kader. We laten zien dat dit kader gebruikt kan worden om te bepalen wanneer zorg goede zorg is en wanneer er sprake is van overbehandeling.