Mobiele menu

Newborn screening and professional responsibility; towards an ethical framework

Projectomschrijving

Wat zijn de morele vragen van professionals betrokken bij de hielprik?

Vraagstuk

Verschillende professionals hebben een rol in de hielprikscreening: vroedvrouwen en gynaecologen informeren ouders vooraf, laboranten onderzoeken het bloed, medisch adviseurs besluiten over doorverwijzing en kinderartsen verifiëren de diagnose en behandelen het kind. Ervaren de betrokken professionals conflicten tussen de vereisten van het programma en andere rollen, als zorgverlener of wetenschapper?

Onderzoek

In het onderzoek zijn 36 professionals geïnterviewd. Op die manier is een inventarisatie gemaakt van de morele problemen die professionals in de hielprikscreening kunnen ervaren.

Uitkomst

Laboranten hebben de meest opvallende morele problemen. Zij kunnen niet met een simpele druk op de knop zien wie ziek is en wie niet. Ze moeten resultaten dus ‘leren interpreteren’. Hoe ga je om met ambigue testresultaten? Vroedvrouwen willen ouders niet onnodig alarmeren en vertellen daarom vaak weinig over de hielprik. Dat roept de vraag op of ouders wel voldoende geïnformeerd worden over voor- en nadelen.

Verslagen


Eindverslag

De hielprik screening wordt uitgevoerd bij alle pasgeboren kinderen, waarbij een beetje bloed wordt afgenomen uit de hiel dat vervolgens wordt getest op een lijst met ziekten. In Nederland is de hielprik screening gericht op behandelbare aandoeningen.

In dit project hebben we een inventarisatie gemaakt van de morele problemen die professionals ervaren die een rol hebben in de hielprik screening. Dit was tot nu toe nog niet systematisch bestudeerd in de literatuur. In Nederland hebben verschillende professionals een rol in de hielprik screening: vroedvrouwen en gyneacologen informeren ouder voor de screening, laboratorium professionals onderzoeken het bloed, medisch adviseurs besluiten of het kind moet worden doorverwezen naar een arts en kinderartsen verifieren de diagnose en behandelen de patient.

Uit ons onderzoek blijkt dat veel van deze professionals morele problemen ervaren. Vaak hebben die problemen te maken met conflicten die professionals ervaren tussen de vereisten van het hielprik programma, en hun andere professionele rollen (bijvoorbeeld als zorgverlener of als wetenschapper).

Vroedvrouwen vragen zich bijvoorbeeld af hoeveel informatie zij aan ouders moeten geven, want zij willen hen niet onnodig ongerust maken. Het gerust stellen van ouders vinden zij een belangrijk onderdeel van hun taak: zij vinden dat ze ouders vertrouwen moeten geven in de goede afloop van de zwangerschap.

Laboratorium professionals komen soms resultaten tegen die buiten het hielprik programma vallen, die buiten het hielprik programma vallen. Het programma schrijft voor dat zij niet over die resultaten communiceren, maar soms vragen zij zich af of zij zich daaraan moeten houden omdat de zorg voor het kind misschien juist om ingrijpen vraagt. Soms consulteren ze artsen over deze resultaten, en daarmee zitten ook artsen met een conflict tussen hun taken binnen de hielprik en hun taken als zorgprofessional die juist alles moeten doen om de gezondheid van het kind te waarborgen.

Een andere bron van morele conflicten komt voort varianten van zeldzame ziekten naar voren waarover nog weinig kennis bestaat. Artsen vinden het dan vaak lastig om helder aan ouders te communiceren hoe het kind moet worden behandeld en wat het resultaat daarvan is. Conflicten tussen de waarden van gezondheidszorg (gezondheid, weldoen)en medicalisering spelen in deze conflicten een grote rol.

Ook zijn er morele conflicten die te maken hebben met de scheidslijn tussen de hielprik screening en de rol van professionals als onderzoekers. De hielprik helpt soms om een groep kinderen te identificeren wat goede kandidaten zijn om in onderzoek te includeren. Artsen ervaren dan soms een moreel dilemma. Als zorgverleners moeten zij alleen het welzijn van het individuele kind bevorderen, maar als onderzoekers willen zij ook graag dat het deelneemt aan onderzoek dat het welzijn van het individuele kind tijdelijk vermindert maar wel de kans vergroot dat patienten in de toekomst beter kunnen worden behandeld.

Aan alle pasgeboren kinderen wordt de hielprik aangeboden in de eerste week na hun geboorte. Er worden dan een paar druppels bloed afgenomen uit de baby's hiel, en die worden getest op een lijst met aandoeningen, waaronder verschillende metabole aandoeningen en bloedziekten. In 2007 en 2011 werd de lijst met aandoneingen waarop wordt gescreend in Nederland uitgebreid van 3 tot 18 aandoeningen. De verwachting is dat het programma in de toekomst nog verder uitbreidt en dat er dan op nog meer ziekten wordt gescreend.

Ethiek krijgt veel aandacht in de hielprik screening. Maar de ethische vragen die professionals tegekomen die een rol hebben in screening, krijgen nauwelijks tot geen aandacht. Dit was onze indruk voorafgaand aan dit onderzoek, maar wordt bevestigd door de uitgebreide literatuurreview die we hebben uitgevoerd in de eerste fase van ons onderzoek.

In augustus begint het geplande empirische werk van dit onderzoek. Tijdens deze studie inventariseren we alle ethische vragen die professionals (vroedvrouwen, biochemici, huisartsen, medisch specialisten, klinisch genetici) tegenkomen bij de uitoefening van hun rol in de hielprik screening. Dit geeft een overzicht van de problematiek. Ook vragen we deze professionals of zij ondersteuning nodig hebben bij het omgaan met deze vragen.

De resultaten van dit onderzoek zullen worden gecommuniceerd naar het RIVM, en naar de beroepsgroepen van de professionals die we ondervragen. Ook dient het als input voor een eventueel vervolgonderzoek, dat gericht zal zijn op de vraag hoe professionals het beste geholpen kunnen worden bij het omgaan met ethische vragen. Of dit vervolgonderzoek nodig is hangt af van de resultaten van deze pilotstudie.

Samenvatting van de aanvraag

Newborn screening is conducted on all newborns in the first week of life. The procedure of screening consists of taking a few drops of blood from the baby’s heel, which are tested for a list of diseases, including thyroid disorders, disorders of the adrenal gland, hemoglobinopathies (sickle cell disease and thalassemia) and metabolic diseases. In 2007 the program in the Netherlands expanded from 3 to 17 diseases. In 2011 an 18th disease is added to the program: cystic fibrosis. The expectation is that the program will expand even more in the future, due to the growth of genetic knowledge about rare diseases, and the development of new detection methods and new treatments. While ethical questions about the design of the newborn screening program and the choices of parents receive a lot of attention in ethics, the ethical problems that professionals –such as midwives/gynecologists, biochemists, general practitioners, medical specialists, clinical geneticists- encounter who are involved in newborn screening or its diagnostic follow-up have been largely ignored. In this pilot study we aim to make an empirical inventory of the ethical questions that professionals encounter, and to provide an overview of how they understand them and deal with them in daily practice. The ultimate goal of this pilot study is to find out whether a follow-up study is needed in which we develop a guideline to assist professionals in dealing with the ethical questions that they encounter. Whether or not this is the case will depend on (a) the occurrence of ethical questions (b) the commonality/diversity of ways in which professionals deal with them, and (c) professional’s own expressed need for ethical assistance. In this pilot project a junior researcher and a senior researcher will work together. The project will last 19 months. During these months we will do 32 interviews with representatives of each profession, which are located in the six regions in which newborn screening is organized. We will use the results of these interviews as input for 6 focus groups, which will each involve a homogeneous group of professionals. The results of this research will be published in international journals, but will also be dissiminated via professional organizations among the professionals themselves.

Onderwerpen

Kenmerken

Projectnummer:
200330003
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2012
2014
Onderdeel van programma:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Dr. S. van der Burg
Verantwoordelijke organisatie:
Radboudumc