The Influence of cognitive and emotional functioning on Participation and Quality of Life in the long term after Stroke; clues for treatment?
Projectomschrijving
Dit onderzoek is een vervolg op de studie 'ReStoRe4stroke: een onderzoek naar psychosociale gevolgen tot 2 jaar na een beroerte bij CVA patiënten en hun partners', waarin gekeken werd naar psychosociale gevolgen na een beroerte en naar factoren die het psychosociaal functioneren beïnvloeden.
In de vervolgstudie (3-4 jaar na de beroerte) richten we ons voornamelijk op het beloop van cognitief en emotioneel functioneren in de chronische fase na een beroerte en onderzoeken we de invloed hiervan op kwaliteit van leven en participatie. Een nieuw aandachtsgebied binnen de cognitie is de sociale cognitie. Sociale cognitie omvat de capaciteiten van een patiënt om gedrag van anderen te interpreteren en hier adequaat op te reageren in sociale situaties. Stoornissen in sociale cognitie zijn gevonden bij patiënten met traumatisch hersenletsel en zijn geassocieerd met problemen met werkhervatting en sociale re-integratie. Wij onderzoeken o.a. of dergelijke problemen ook bij CVA-patiënten voorkomen.
Producten
Auteur: B. Nijsse, J.M. Spikman, J.M.A. Visser-Meily, P.L.M. de Kort, C.M. van Heugten
Auteur: B. Nijsse, J.M. Spikman, J.M.A. Visser-Meily, P.L.M. de Kort, C.M. van Heugten
Auteur: C.M. van Heugten, B. Nijsse, J.M. Spikman, J.M.A. Visser-Meily, P.L.M. de Kort
Auteur: Nijsse, Britta, Visser-Meily, Johanna M.A., van Mierlo, Maria L., Post, Marcel W.M., de Kort, Paul L.M., van Heugten, Caroline M.
Magazine: Stroke
Auteur: Nijsse, Britta, van Heugten, Caroline M., van Mierlo, Marloes L., Post, Marcel W. M., de Kort, Paul L. M., Visser-Meily, Johanna M. A.
Magazine: Neuropsychological Rehabilitation
Verslagen
Eindverslag
In totaal hebben 160 patiënten een neuropsychologisch onderzoek (NPO) ondergaan, gemiddeld 3,7 jaar na de beroerte. Van 148 patiënten waren de resultaten geschikt voor analyse. Hun testresultaten werden vergeleken met de resultaten van 50 gezonde controles. Allereerst konden wij concluderen dat patiënten significant slechter scoorden op sociale cognitie testen voor emotieherkenning (d.m.v. het herkennen van gezichtsuitdrukkingen op foto's), Theory of Mind (inlevingsvermogen/ het kunnen verplaatsen in anderen, getest middels cartoons) en gedragsregulatie (onderzocht middels een test waarbij de personen logische antwoorden moesten onderdrukken en dus hun gedachten moesten reguleren). Oudere en laag-opgeleide patiënten scoorden significant slechter op de testen. Er waren geen beroerte-gerelateerde karakteristieken van invloed op het presteren op de testen; er was bijvoorbeeld geen verschil tussen patiënten met een beroerte in de linker hersenhelft en patiënten met een beroerte in de rechter hersenhelft. Vervolgens hebben wij onderzocht of stoornissen in sociale cognitie van invloed zijn op gedrag. Dit deden wij m.b.v. vragenlijsten, waarin bekenden van de patient moesten aangeven of het gedrag was veranderd sinds de beroerte. Stoornissen in emotieherkenning, empathie en gedragsregulatie waren significant geassocieerd met gedragsveranderingen. Dit ondersteunt de hypothese dat stoornissen in sociale cognitie ten grondslag liggen aan gedragsveranderingen na een beroerte (zoals deze regelmatig gerapporteerd worden door partners/ familieleden). Aangezien sociale cognitietesten al in de periode kort na de beroerte kunnen worden afgenomen, terwijl gedragsveranderingen vaak pas veel later aan het licht komen, kan vroege opsporing van sociale cognitie stoornissen bijdragen aan de identificatie van patiënten die een verhoogd risico hebben op gedragsproblemen op de lange termijn. Dit kan leiden tot betere informatievoorziening naar patiënten en familieleden, en kan aanleiding geven om deze patiënten langduriger en intensiever te vervolgen. Bovendien is het mogelijk om sociale cognitie vaardigheden te trainen. Of dit ook effectief is bij beroerte-patienten hebben wij niet onderzocht, maar is een interessant onderwerp voor vervolgonderzoek.
Wij hebben ook onderzoek gedaan naar cognitieve klachten na een beroerte. Middels vragenlijsten zijn cognitieve klachten gemeten op verschillende momenten (2 maanden, 6 maanden en 3-4 jaar) na de beroerte. Wat wij zagen was dat 76% van de patiënten 2 maanden na de beroerte minstens 1 cognitieve klacht heeft. Dit percentage zakt iets in op 6 maanden (72%), maar stijgt weer met het verstrijken van de tijd (89% 3-4 jaar na de beroerte). Ook het aantal cognitieve klachten per patient neemt toe op de lange termijn. Een verklaring kan zijn dat patiënten meer klachten ervaren op de lange termijn omdat zij weer hun dagelijkse taken oppakken (zoals werk) en hierbij tegen problemen aanlopen. De grootste voorspeller van cognitieve klachten op de lange termijn is cognitie, gemeten met de MoCA (Montreal Cognitive Assessment) in de vroege fase na de beroerte. Ook depressieve symptomen en mate van ADL-afhankelijkheid zijn gerelateerd aan cognitieve klachten. Omdat cognitieve klachten de kwaliteit van leven kunnen beïnvloeden, is het belangrijk deze te onderkennen. Ons onderzoek naar 'participatie' (=deelname in de samenleving, zoals het verrichten van werk, uitvoeren van hobby's en andere dagelijkse activiteiten) liet zien dat de mate van participatie in het eerste jaar na de beroerte verbetert, maar daarna stabiliseert. Veel patiënten ervaren 3-4 jaar na de beroerte nog beperkingen in bezigheden zoals werk (35%), huishoudelijke taken (43%) en lichaamsbeweging (52%). De mate van aanwezigheid van depressieve symptomen en adaptieve persoonlijkheidskenmerken (zoals pro-actieve coping, extraversie, optimisme en ‘self-efficacy’) zijn van invloed op participatie 3-4 jaar na de beroerte. Patiënten die weinig depressieve symptom
In deze vervolgstudie op de studie 'ReStoRe4stroke' (waarin gekeken werd naar psychosociale gevolgen na een beroerte en naar factoren die het psychosociaal functioneren beïnvloeden) richten we ons voornamelijk op het beloop van cognitief en emotioneel functioneren in de chronische fase (3-4 jaar) na een beroerte en onderzoeken we de invloed hiervan op kwaliteit van leven en participatie. Met het begrip participatie wordt bedoeld 'deelname (participatie) in de samenleving, zoals het verrichten van (on)betaald werk, uitvoeren van hobby's en andere dagelijkse activiteiten'. Een nieuw aandachtsgebied binnen de cognitie is de sociale cognitie. Sociale cognitie omvat de capaciteiten van een patiënt om gedrag van anderen te interpreteren en hier adequaat op te reageren in sociale situaties. Ook hier doen wij onderzoek naar.
Onderzoeksvragen zijn:
1. Wat is het beloop van cognitief en emotioneel functioneren van de acute fase tot 3-4 jaar na een beroerte?
2. In welke mate ondervinden CVA-patiënten stoornissen in sociale cognitie op de lange termijn?
3. Zijn stoornissen in cognitief (inclusief sociaal cognitief) functioneren en emotioneel functioneren 3-4 jaar na een beroerte gerelateerd aan participatie en kwaliteit van leven op de lange termijn?
4. Wat is het beloop van participatie en kwaliteit van leven van 2 jaar na de beroerte tot 3-4 jaar na de beroerte en welke factoren spelen hierbij een rol?
Om onze onderzoeksvragen te beantwoorden wordt bij CVA-patiënten 3-4 jaar na hun beroerte een neuropsychologisch onderzoek afgenomen. Wij hopen op deze manier patiënten te kunnen identificeren die een verhoogd risico lopen op stoornissen in (sociaal) cognitief en emotioneel functioneren, zodat deze patiënten langduriger en intensiever begeleid kunnen worden na hun beroerte.