Mobiele menu

Evaluatie Embryowet en Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting

Projectomschrijving

Embryowet De onderzoekers houden de Embryowet tegen het licht van de ontwikkelingen in de klinische praktijk en de medische wetenschap. Zij verkennen hierbij van toepassing zijnde protocollen. Voorts maken ze een vergelijking met relevante buitenlandse wetgeving. Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting In het onderzoek wordt onder meer ingegaan op ethische vragen en dilemma’s waarmee de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting bij toepassing van de wet te maken krijgt. Embryowet en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting De onderzoekers brengen de raakvlakken van bovengenoemde wetten in kaart, met name waar het gaat om knelpunten voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Andere relevante wetgeving, zoals de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, het familierecht en Europese wetgeving, wordt hierbij betrokken.

Verslagen


Samenvatting van de aanvraag

De Embryowet stelt grenzen aan handelingen met geslachtscellen en embryo's. De wet bevat regels voor de terbeschikkingstelling van geslachtscellen en embryo's, biedt onder voorwaarden ruimte voor wetenschappelijk onderzoek met embryo's en foetussen en verbiedt bepaalde handelingen. De wet is op 1 september 2002 in werking getreden. Het eerste evaluatieonderzoek dat – kort na de inwerkingtreding – was bedoeld om na te gaan hoe de invoering verliep, of zich bij de toepassing knelpunten voor hebben gedaan en of er aanleiding was de wet te wijzigen in het licht van de doelstellingen van de wet en relevante nieuwe ontwikkelingen, dateert van 2006. Het onderzoek leidde tot de algemene conclusie dat het door de wetgever beoogde onderscheid tussen respect voor menselijke waardigheid en menselijk leven en andere waarden, zoals de genezing van zieken en het welzijn van verminderd vruchtbare paren is waargemaakt. Op onderdelen wees het eerste evaluatieonderzoek op een aantal knelpunten en problemen. Inmiddels is bij de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de wet op een aantal van deze onderdelen ingediend (TK 2010/11, 32 610, nrs. 1-3). Het doel van de tweede evaluatie is aandacht te schenken aan reeds geconstateerde en nieuwe knelpunten en problemen in relatie tot de wet, mede in het licht van ontwikkelingen in de klinische praktijk en de medische wetenschap. Het onderzoek richt zich daarbij onder meer op een verkenning van de inhoud van protocollen die instellingen behoren vast te stellen met betrekking tot handelingen met geslachtscellen en embryo’s. In het kader van het onderzoek zal voorts aandacht worden besteed aan recente ontwikkelingen in de buitenlandse wetgeving. De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is vanaf 1 juni 2004 van kracht. Deze wet stelt kinderen die zijn ontstaan uit donorgameten of -embryo’s in staat te weten te komen wie in hun geval de donor is geweest vanaf het moment dat ze 16 jaar oud zijn. De Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting heeft een centrale taak in het kader van de uitvoering van de wet. In deze wet staat welke donorgegevens bewaard worden en wie deze gegevens kan opvragen. Als een arts een behandeling uitvoert met donorzaad, een donoreicel of een donorembryo, dient hij een aantal gegevens van de donor door te geven aan de stichting die deze gegevens bewaart en beheert. Als een donorkind, een ouder of een huisarts van een donorkind daar om vraagt, kan de stichting bepaalde informatie – afhankelijk van degene die om verstrekking verzoekt – verstrekken. Met de invoering van de Wet donorgegevens is de anonimiteitswaarborg voor donoren vervallen. Sinds 1 juni 2004 kunnen donoren alleen doneren als zij geen bezwaar hebben tegen het registreren van hun gegevens en de mogelijkheid dat deze gegevens worden verstrekt aan hun nakomelingen. Het onderzoek waarvoor in deze aanvraag een voorstel wordt gedaan richt zich op de huidige praktijk van kunstmatige bevruchting met donormateriaal, maatschappelijke effecten van de wet op die praktijk, de knelpunten die worden ervaren bij de uitvoering van de wet en de toekomstbestendigheid daarvan. Het onderzoek verschaft inzicht in het beleid van klinieken rond werving en selectie van donoren en de plaatsing van (wens)ouders op eventuele wachtlijsten en de wijze van omgang met donoreisen van ouders. Ook het beleid van enkele Europese landen en de invloed daarvan op Nederlandse (wens)ouders, donoren en klinieken worden in kaart gebracht. Bij de uitvoering van de wet wordt de SDKB met een aantal ethische vragen en dilemma’s geconfronteerd. Die worden in het onderzoek geanalyseerd en van aanbevelingen voorzien. De evaluatie van beide wetten kent ook enkele gezamenlijke aandachtspunten. De eerste vraag is welke raakvlakken er zijn tussen de praktijk van beide wetten en welke knelpunten dat geeft. In de tweede plaats gaat in het onderzoek bijzondere aandacht uit naar de voorlichting die noodzakelijk is voor vrije en geïnformeerde toestemming rond de terbeschikkingstelling van geslachtscellen en embryo’s. Ten derde is het voor beide wetsevaluaties van belang dat zicht wordt verschaft op relevante medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen die zich sinds de invoering van beide wetten hebben voorgedaan of wellicht zullen gaan voordoen. Daarbij wordt ook onderzoek verricht naar de ingevolge beide wetten ervaren knelpunten bij het doen van wetenschappelijk onderzoek. In de vierde plaats wordt in het kader van de juridische evaluatie onderzoek verricht naar de samenloop tussen beide wetten en andere wetgeving, zoals de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, het familierecht en Europese regelgeving.

Onderwerpen

Kenmerken

Projectnummer:
34003001
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2011
2013
Onderdeel van programma:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Prof. dr. H.B. Winter
Verantwoordelijke organisatie:
Pro Facto B.V.