Systeemtoezicht op kwaliteit en veiligheid van de zorg. Formatieve evaluatie van het IGZ project ST
Projectomschrijving
Op initiatief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het ministerie van VWS gaat de IGZ methoden en voorwaarden ontwikkelen voor systeemtoezicht: toezicht op opzet, reikwijdte en werking van (kwaliteits)systemen en bedrijfsprocessen in zorgorganisaties. Het doel is om een passende en bruikbare vorm van systeemtoezicht te ontwerpen voor de zorg. De methode wordt vervolgens tijdens 6 proefinspecties aan de praktijk getoetst.
Het instituut Beleid en Management Gezondheidszorg (iBMG) volgt en ondersteunt het project door middel van kwalitatief onderzoek, zowel in de projectgroep als tijdens de proefinspecties.
Doel
Dit onderzoek moet aantonen of en hoe systeemtoezicht op zorgorganisaties toepasbaar kan zijn. Werking, betekenissen, effecten en consequenties worden geëvalueerd, zowel voor wat betreft de zorgpraktijk als ook voor de IGZ.
Producten
Auteur: Stoopendaal AMV, De Bree MA.
Auteur: de Bree, Martin, Stoopendaal, Annemiek
Magazine: Organization Studies
Auteur: Stoopendaal AMV, De Bree MA, Keuter FG, Robben PBM.
Verslagen
Eindverslag
Samenvatting van de aanvraag
Toenemende aandacht voor risico’s in de zorg leidt tot nadruk op het afleggen van verantwoording door betrokken partijen en centrale regulering. Tegelijkertijd is een beweging van decentralisatie waar te nemen. Toezichthoudende instanties trachten verantwoordingsplichten dichter bij de daadwerkelijke uitvoering van zorg in het systeem in te vullen. Dit wordt in de literatuur geduid als systeemtoezicht (ST): toezicht door de overheid dat gebruik maakt van en toezicht houdt op de kwaliteit van het kwaliteit & veiligheidssysteem zoals gehanteerd binnen instellingen waarbij zorgbestuurders en raden van toezicht meer verantwoordelijkheid nemen. De opzet, reikwijdte en werking van (kwaliteits)systemen bij organisaties wordt vastgesteld en aan toezicht onderworpen. Dit door auditachtige onderzoeken met reality checks uit te voeren. ST verplaatst verantwoordelijkheid en uitvoering van toezicht deels naar zorgaanbieders zelf en vraagt een andere benadering van externe toezichthouders (Helderman & Honingh 2009). Hieruit vloeien vragen voort over de relatie tussen zorgbestuur en extern toezicht. Uit onderzoek blijkt echter dat ST onder de huidige condities in de gezondheidszorg nog bijna niet gebeurt, ook zou ST in de zorg nog onvoldoende mogelijk zijn. De Rekenkamer (2009) beveelt de IGZ aan te onderzoeken op welke wijze ST vorm en inhoud kan krijgen. Duidelijk zou moeten worden welke voorwaarden daarvoor op welke termijn moeten worden gerealiseerd, en welke middelen de IGZ daarvoor(nodig) heeft (de Bree 2009). Binnen de IGZ is in navolging van deze aanbevelingen een voorstel uitgewerkt voor een project ST, met eraan gekoppeld een formatief evaluatieonderzoek binnen de Academische Werkplaats Toezicht om mogelijkheden te verkennen en een vorm van ST te ontwerpen die passend en bruikbaar is in de gezondheidszorg. In samenwerking tussen IGZ, onderzoekers en zorginstellingen wordt ST in de zorg ingevuld als ook aan de praktijk getoetst en bijgesteld. Door het project ST door middel van kwalitatief etnografisch onderzoek te volgen, zowel op programmaniveau als op het niveau van de instellingen, neemt kennis over inhoud, werking, effect en consequenties(o.a. toezichtslast) van ST toe en kan worden vergeleken met andere methoden van toezicht (thematoezicht, incidententoezicht, risico-indicatorentoezicht en opsporing). Het voorliggend evaluatieonderzoek volgt en ondersteunt de zoektocht van IGZ en zorginstellingen in drie zorgsectoren (GGZ,VPH, ZH) naar mogelijkheden om ST in de praktijk vorm te geven. Belangrijke vraag is aan welke voorwaarden en condities moet worden voldaan om tot ST in de zorg te kunnen komen, bij de IGZ, bij instellingen (in de specifieke sectoren) en in hun onderlinge afstemming. Het onderzoek is formatief van aard, gericht op reflectie op het project ST IGZ en de consequenties hiervan voor instellingen en inspectie. Het uiteindelijke doel van het evaluatieonderzoek is de theoretische en empirische kennis aangaande ST te vergroten om een gedeelde betekenis te verwerven. Het evaluatieonderzoek moet aantonen of en onder welke voorwaarden ST in de praktijk van de gezondheidszorg (in ieder geval in drie sectoren) toepasbaar kan zijn. Werking, effecten en consequenties van de toepassing van ST in de gezondheidszorg worden geëvalueerd, zowel voor wat betreft de zorgpraktijk als ook voor de IGZ. Deze bevindingen worden vergeleken met bestaande vormen van toezicht in de gezondheidszorg, tot een afstemming te komen met de verschillende in gebruik zijnde methoden, en om aanbevelingen aangaande invoering van ST in de Nederlandse gezondheidszorg te kunnen doen. Verworven theoretische en empirische kennis wordt geborgd, in de toepassing van ST in de gezondheidszorg, in de werkpraktijk van de IGZ, in wetenschappelijke artikelen en verspreid in opleidingen voor zowel inspecteurs als bestuurders. Hoofdvraag: Hoe wordt ST in zorg vormgegeven ten behoeve van een effectief en efficiënt toezicht en welke consequenties vloeien daaruit voort voor zowel IGZ als zorginstellingen? Deze vraag richt zich zowel op conceptualiseren (betekenis) als op instrumentaliseren (vormgeving, werking) van ST. De conceptualiseringsvragen richten zich op het verhelderen van het begrip ST en de positionering van toezichthouder en onder toezicht staanden hierin. De instrumentaliseringsvragen richten zich op achterhalen en beoordelen van bestaande procesindicatoren in de zorgorganisaties als ook op de methodiek van de IGZ. Deelvragen: 1.Wat wordt onder ST verstaan, welke betekenis krijgt het in het programma, hoe wordt het in zorginstellingen in de verschillende sectoren vormgegeven? 2.Hoe beoordelen toezichthouders de mogelijkheden voor ST hoe verhoudt ST zich tot andere methoden van toezicht? 3. Onder welke voorwaarden (eisen aan instellingen en IGZ) is ST in de zorg mogelijk? 4.Hoe efficient is ST? Verandert ST de toezichtslast voor IGZ en instellingen? 5.Hoe effectief is ST? Welke effecten schrijven betrokkenen toe aan ST?