Mobiele menu

Thema 5. CIKEO-Consortium Integratie Kennisbevordering Effectiviteit Opvoedonzekerheid-interventies; Kennisbevordering over de effectiviteit van interventies rondom opvoedonzekerheid (preventief en lichte problematiek)

Projectomschrijving

Dit consortium heeft in fase 1 een voorstudie uitgevoerd en een kennisoverzicht gemaakt van de actuele stand van zaken van effectiviteitsonderzoek op het desbetreffende thema.

Mede op basis van deze voorstudie heeft ZonMw het consortium uitgenodigd een subsidieaanvraag in te dienen voor fase 2, de onderzoeksfase. Het belangrijkste doel van fase 2 is om met meer empirische evidentie te komen tot het ‘indikken’ van de interventies binnen het betreffende thema. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onderzoek naar het opsporen van de (combinaties van) meest werkzame elementen van verschillende interventies. Maar ook aan het maken van een beperkt aantal overzichtelijke en hanteerbare pakketten van interventies of hoe en onder wat voor voorwaarden verschillende interventies of werkzame elementen slim en efficiënt met elkaar verbonden kunnen worden en daardoor effectiviteit, maatschappelijk bereik en publieke impact verhogen. Het consortium gaat gedurende 3 jaar aan de slag met deze vervolgfase waarin het onderzoek te komen tot het ‘indikken’ van de interventies op het desbetreffende thema daadwerkelijk vorm zal krijgen. Het onderzoeksproject van fase 2 is in 2016 van start gegaan, zie project 729300015.

Producten

Titel: 1. Gebruikerservaringen
Titel: 03.01 Eindrapport deelstudie 3 2015-05-11-DEF

Verslagen


Eindverslag

Een consortium van 4 academische werkplaatsen: Consortium Integratie Kennisbevordering Effectiviteit Opvoedonzekerheid-interventies (CIKEO) heeft een voorstudie uitgevoerd naar interventies die zijn opgenomen in de databank effectieve jeugdinterventies (DEI) in het cluster Opvoedonzekerheid – preventief en lichte problematiek. De voorstudie had de volgende doelstellingen:

I. Het geven van een actueel overzicht van de stand van zaken van de effectiviteit, en van het gebruik, kosten, financiering en de gebruikerservaringen (professionals, ouders, jeugd) in Nederland.

II. Vaststellen hoe de interventies uit de databank (DEI) opvoedonzekerheid (preventief en lichte problematiek) effectiever kunnen worden gebruikt in Nederland door het ‘indikken van interventies’ (zie onder) en door het vaststellen van ‘wat’ (welke interventies), ‘wanneer’ het beste ‘bij wie’ en ‘door wie’ kan worden ingezet.

III. Het vaststellen met welk onderzoek, hoe en door wie de bovengenoemde effectiviteitslag, zo mogelijk met lagere kosten, kan worden gemaakt.

Voor deelstudie I zijn twee quick scans uitgevoerd van de witte en grijze literatuur, focusgroep discussies gehouden met ouders en jongeren, een survey onder interventie-eigenaren en interviews met professionals, experts en ouders. Hieruit komt naar voren dat de meeste ouders aangeven de opvoeding goed aan te kunnen. In een studie onder 2826 ouders gaf 9% aan het afgelopen jaar opvoedzorgen te hebben gehad. Hierbij gaven ouders van VMBO-b kinderen en ouders in onvolledige gezinnen vaker aan opvoedzorgen te hebben. Jonge ouders hebben veelal behoefte aan informatie over verzorging. Ouders geven aan vooral behoefte te hebben aan informatie over de normale ontwikkeling van hun kind, met name ook de sociaal-emotionele ontwikkeling, en over omgaan met lastig gedrag en regels stellen. Recent is er meer vraag naar reguleren van media gebruik. Opvoedonzekerheid bij niet-Westerse ouder ligt soms op andere terreinen, zoals religieuze opvoeding en het autonoom functioneren van meisjes.

Ouders geven aan het liefst informatie uit te wisselen via informele ontmoetingen en geven aan het meeste vertrouwen te hebben in hun eigen netwerk. Ouders kunnen zelfs wantrouwend zijn t.o.v. professionals, bleek uit de focusgroep. Ouders gaven positieve reacties over hun ervaringen met interventies. Professionals geven aan dat het belangrijk is vertrouwen te geven en te normaliseren, en dit wordt bevestigd in de wensen van de ouders.

In deelstudie II is een gezamenlijke taxonomie ontwikkeld en gebruikt om de interventies in kaart te brengen. Daarnaast is in de literatuur gekeken naar beïnvloedende factoren op het niveau van de professional, cliënt en de alliantie.

Er zijn veel interventies gericht op opvoedvragen en lichte opvoedproblematiek. Op basis van de kenmerken en de veelvoorkomend elementen zijn er een aantal type interventies te onderscheiden: individuele interventies zonder video feedback, individuele interventies met videofeedback of live-feedback en groepsinterventies. Daarnaast zijn er ook interventies gericht op specifieke groepen ouders. Er zijn per type interventie veelvoorkomende en incidenteel voorkomende elementen te onderscheiden, maar de effectiviteit is nog beperkt onderzocht. In individuele interventies met video of live-feedback komen de technieken feedback en monitoring, herhalen (oefenen), en positieve bekrachtiging vaak terug. Bij de individuele interventies zonder videofeedback is naast het gebruik van andere technieken de aandacht voor herstructurering van sociale en fysieke omgeving opvallend. De groepsinterventies lijken onderscheidend door hun aandacht voor het vergelijken van gedrag: voorbeeld leren en leren via ervaringen van anderen.

Als beïnvloedende factoren werden gevonden de sociaaleconomische status en hoog-risico ouders, waar effecten zwakker zijn. Op alliantie niveau lijkt de wederkerigheid en respect in de relatie met jeugdigen en ouders lijkt van belang.

Voor deelstudie I

Samenvatting van de aanvraag

Meer dan 210 interventies die zijn opgenomen in de databank effectieve jeugdinterventies (DEI). Dit voorstel betreft het vijfde cluster van interventies: Opvoedonzekerheid / preventief en lichte problematiek. Dit betreft 'het geven van voorlichting, advies en hulp aan ouders of andere opvoeders in het gezin bij vragen en problemen rond de opvoeding van kinderen en het vervullen van het ouderschap'. CIKEO is de intensieve samenwerking tussen vier academische werkplaatsen die specifiek op jeugd zijn gericht, of een belangrijk ‘jeugd accent’ hebben met relatie tot opvoedonzekerheid (preventief en lichte problematiek): Limburg, Leiden-Den Haag, TienPlus (Amsterdam), en Rotterdam-Rijnmond. Vanuit deze vier academische werkplaatsen (met praktijk, beleid en onderzoek) wordt samengewerkt met bovenregionale en landelijke organisaties (voor landelijke verspreiding en implementatie). CIKEO gaat intensief samenwerken met de andere consortia in programmalijn 3a en wil (in samenspraak met ZonMw) het huidige consortium verder versterken vóór de start van de ‘Voorstudie’. Een aantal relevante partijen die CIKEO heeft uitgenodigd tot deelname konden op dit moment niet toezeggen vanwege verplichtingen (direct of indirect) naar andere consortia. Voorbeelden zijn het NCJ (landelijk), Stichting Opvoeden.nl, en de Academische werkplaats in Nijmegen; ook het NJI, TNO en anderen kunnen belangrijke bijdragen leveren (maar zijn nu gebonden aan andere initiatieven). Ouders en jeugd worden actie betrokken bij de Voorstudie van CIKEO. Tenminste 3 ouders en 3 jongeren zullen actief worden ondersteund bij het actief mede vormgeven van de inventarisatie in de voorstudie en de voorbereiding van fase 2. Op basis daarvan zal in fase 2 een deel van het onderzoek door ouders en jongeren zelf worden uitgevoerd, met ondersteuning van onderzoekers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ervaringen uit recent onderzoek (Domecq et al., 2014). De Dartington Social Research Unit en effective database ‘Investing in children’ (M. Little, N. Axford) hebben uitgebreide ervaring met het betrekken van ouders en jeugd bij het doen van onderzoek en het beoordelen en kiezen van effectieve interventies; zij worden actief betrokken bij de uitwerking van dit innovatieve element in CIKEO. De belangrijkste waarborg voor onafhankelijkheid is dat CIKEO is gebouwd op vier academische werkplaatsen waarin het beleid (gemeenten) en praktijk (preventieve jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, welzijn, opvang en onderwijs) een belangrijke rol hebben, en die primair optreden als gebruikers van de interventies die zijn opgenomen in de databank effectieve jeugd interventies. De voorstudie heeft drie hoofddoelen. 1. Het geven van een actueel overzicht van de stand van zaken van de effectiviteit, en van het gebruik, kosten, financiering en de gebruikerservaringen (professionals, ouders, jeugd) in Nederland. 2. Vaststellen hoe de interventies uit de databank (DEI) opvoedonzekerheid (preventief en lichte problematiek) effectiever kunnen worden gebruikt in Nederland door het ‘indikken van interventies’ (zie onder) en door het vaststellen van ‘wat’ (welke interventies), ‘wanneer’ het beste ‘bij wie’ en ‘door wie’ kan worden ingezet. 3. Het vaststellen met welk onderzoek, hoe en door wie de bovengenoemde effectiviteitslag, zo mogelijk met lagere kosten, kan worden gemaakt. CIKEO gaat in de voorstudie samen met ouder, jeugd, professionals, andere stakeholders en experts twee strategieën evalueren om de in de DEI opgenomen interventies rondom ‘Opvoedonzekerheid / preventief en lichte problematiek’ ‘in te dikken’. De eerste houdt in dat specifieke werkzame principes en technieken van interventies (‘evidence-based kernels’) worden geïdentificeerd, en per ‘kernel’: wat werkt bij wie, wanneer, door wie. Daarmee kunnen instellingen per doelgroep en zelfs per gezin een aanbod op maat samenstellen. De tweede strategie houdt in dat per interventie wordt gespecificeerd wat werkt bij wie, wanneer, door wie. Daarmee kunnen instellingen per doelgroep een multi-componenten programma (op maat) samenstellen. In de voorstudie worden, met input van alle stakeholders inclusief ouders en jeugd, de kaders vastgesteld voor het door ZonMw gevraagde onderzoek in fase 2 (het onderzoeksvoorstel zelf wordt pas later uitgewerkt na discussie en vaststelling door ZonMw). Niet alleen klassieke RCT’s zullen als onderzoekdesigns in aanmerking komen, maar ook bijvoorbeeld ‘pseudo-experimenten’, en controlled trials; ook kwalitatief onderzoek kan zinvolle informatie verschaffen. CIKEO heeft een sterke voorkeur voor gebruik van de bestaande data die worden verzameld in de Voorstudie, aangevuld met nieuwe dataverzameling wanneer nodig.

Onderwerpen

Kenmerken

Projectnummer:
729300005
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2015
2015
Onderdeel van programma:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Prof. dr. H. Raat MD
Verantwoordelijke organisatie:
Erasmus MC