Mobiele menu

Onderzoek naar de redenen waarom vrouwen stoppen met het geven van borstvoeding in de eerste 6 maanden

Projectomschrijving

Borstvoeding heeft belangrijke gezondheidsvoordelen voor moeder en kind. Veel verschillende zorgaanbieders zijn betrokken bij begeleiding en ondersteuning bij borstvoeding. Het succes van het starten met borstvoeding bij geboorte in ziekenhuizen, omringd door meerdere zorgaanbieders, is lager dan bij geboorte thuis. En iets meer dan de helft van de moeders had liever langer zelf willen voeden; tweederde van hen voelt zich hierover teleurgesteld. Een multidisciplinaire richtlijn borstvoeding brengt voorlichting en advisering op één lijn en maakt dat de zorgketen sluitender. Een richtlijn draagt bovendien bij aan het handelen op basis van bewezen effectieve werkwijzen door alle betrokken beroepsgroepen.
Omdat in Nederland jaarlijks meer dan honderd zuigelingen worden opgenomen met uitdroging tijdens het geven van borstvoeding is een uniform preventieprogramma en behandelprotocol bij (dreigende) uitdroging onderdeel.
Tijdens het project ontwikkelt een multidisciplinaire werkgroep, samen met TNO-deskundigen, de eerste versie van een conceptrichtlijntekst. Dit is de eerste multidisciplinaire richtlijn waaraan álle beroepsgroepen in de zorgketen bijdragen.

Verslagen


Eindverslag

Inleiding:
Borstvoeding heeft in vergelijking met kunstvoeding positieve gezondheidseffecten voor zowel moeder als kind. Daarom adviseert de wereldgezondheidsorganisatie om ten minste 6 maanden exclusief borstvoeding te geven. In Nederland krijgt op dit moment slechts 20-25% van de baby's op 6 maanden uitsluitend borstvoeding. Uit kwantitatief onderzoek is gebleken dat 'pijn', 'werk' en 'te weinig melk' de belangrijkste redenen zijn om te stoppen met het geven van borstvoeding. Het is onbekend welke precieze motieven en achtergronden er achter deze redenen zitten.

Methoden:
Daarom is binnen dit onderzoek gekeken naar de motieven en achtergronden van vrouwen om te stoppen met het geven van borstvoeding of het vroegtijdig introduceren van kunstvoeding. Hiervoor zijn 10 focusgroep discussies gehouden waaraan in totaal 69 vrouwen hebben deelgenomen. Binnen deze focusgroepen moesten in ieder geval de onderwerpen 'pijn','werk' en 'te weinig melk' besproken worden. De transcripten van deze focusgroep discussies zijn geanalyseerd met behulp van een 'content analyse'.

Resultaten:
Vrouwen in de focusgroepen hadden vaak een combinatie van redenen om te stoppen met het geven van borstvoeding. De redenen die vrouwen aangaven zijn te verdelen in 3 hoofdthema's, die vaak overlappen. Deze drie hoofdthema's worden hieronder behandeld:

Autonomie: Veel vrouwen hadden de behoefte een deel van hun leven in te kunnen richten zonder daarbij rekening te hoeven houden met het geven van borstvoeding aan hun kind. Aan de andere kant vinden ze de huidige maatschappij veeleisend voor moeders. Ze moeten een goede moeder zijn, een leuke partner, voor de andere kinderen zorgen, een sociaal leven hebben en werken. Volgens sommige deelneemsters past (volledige) borstvoeding niet in zo'n leven.

Werk: Deelneemsters noemden verschillende redenen waarom werk en borstvoeding moeilijk met elkaar te combineren is. Sommige deelneemsters hadden geen kolffaciliteiten op het werk. Een ander gedeelte had een functie waarbij kolven nauwelijks mogelijk was, zoals deelneemsters die werkten in het onderwijs, zorgverlening of deelneemsters die voor het werk vaak onderweg waren. Ook noemden deelneemsters dat hetzelfde werk in de overgebleven tijd gedaan moest worden en schuldgevoelens ten opzichte van collega's en werkgevers. Er waren ook deelneemsters die bewust niet kolfden op het werk, zij wilden op het werk alleen met werk bezig zijn en niet met hun kind. In dit opzicht overlapt werk met het thema 'autonomie'.

De borstvoeding verloopt minder soepel dan gewenst: Deelneemsters vertelden dat het geven van borstvoeding veel tijd kost, omdat het kind lang drinkt en vaak huilt. Ook kan dit niet gepland worden, wat onpraktisch is als bijvoorbeeld andere kinderen op tijd op school moeten zijn. Een gedeelte van de moeders ervaarde ook dat ze te weinig melk hadden. Dit werd afgeleid uit signalen als veel huilen, vaak komen, weinig kunnen afkolven en het afwijken van de groeilijn.

Conclusie:
'De borstvoeding loopt minder goed dan gewenst' is mogelijk een gevolg van gebrek aan kennis en vertrouwen, maar zou soms ook een ‘legitimatie’ kunnen zijn voor vrouwen om zich minder schuldig te voelen over het stoppen met het geven van borstvoeding. 'Werk' hangt samen met veel barrières. Huidige maatschappelijke opvattingen hangen waarschijnlijk samen met de behoefte aan 'autonomie'. De genoemde redenen en motieven van de deelneemsters zouden (deels) ook geïnterpreteerd kunnen worden als (algemene) stress bij het ouderschap.

Aanbevelingen:
Deze focusgroep discussies geven aanleiding tot specifieke voorstellen voor vervolgonderzoek. Naast een multidisciplinaire richtlijn borstvoeding voor zorgverleners, is ook een richtlijn huilen nodig. De kennis van zorgverleners over de groei van borstgevoede zuigelingen, en het juist gebruik van specifieke borstvoedingscurven dient te worden gestimuleerd.
Kennis over borstvoeding en richtlijnen voor de praktijk zouden samengebracht kunnen worden in

Samenvatting van de aanvraag

Borstvoeding is de beste voeding voor kinderen onder de zes maanden. Het heeft positieve gezondheidseffecten voor zowel het kind als de moeder, en het heeft praktische en sociaal-emotionele voordelen voor moeder en kind. Zowel de WHO, als de overheid en professionele instellingen in Nederland stimuleren dat moeders de eerste 6 maanden borstvoeding geven. In Nederland begint circa 81% van de moeders met het geven van borstvoeding na de geboorte, maar na één maand geeft nog maar 48% uitsluitend borstvoeding en na 6 maanden is dat percentage gedaald tot 20 á 25%.

Op basis van kwantitatief onderzoek bij grote representatieve steekproeven zijn drie factoren gevonden die een rol spelen bij het stoppen met borstvoeding geven: ‘te weinig melk’, ‘het geven van borstvoeding is pijnlijk’, en ‘werk’. Aangezien het onbekend is waar deze redenen precies voor staan, is nader (kwalitatief) onderzoek hiernaar gewenst.

Zomer 2008 brachten het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de ‘Nota voeding en gezondheid; Gezonde voeding van begin tot eind’ uit (Gezonde voeding van begin tot eind, 2008). In die nota noemen de ministers de motie van Tweede kamerlid Wiegman die heeft gevraagd om een verbreding van het beleid zodat het percentage kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt wordt verhoogd van 25% naar 40%. De ministers geven aan dat om zulk beleid te kunnen ontwikkelen eerst kennis nodig is over de precieze redenen waarom vrouwen in Nederland stoppen met het geven van borstvoeding voordat hun kind 6 maanden oud is. Het doel van het onderhavige onderzoeksvoorstel is om in deze informatiebehoefte te voorzien.

De hoofdvraag van het in deze aanvraag voorgestelde onderzoek is:

Wat zijn de precieze redenen waarom vrouwen stoppen met het geven van borstvoeding binnen 6 maanden na de bevalling?

Twee deelvragen zijn:

a. Welke redenen hebben vrouwen om te starten met het bijgeven van kunstvoeding binnen 6 maanden na de bevalling?

b. Welke redenen hebben vrouwen voor het volledig stoppen met borstvoeding binnen zes maanden na de bevalling?

Er zal in het onderzoek gebruik worden gemaakt van focusgroep interviews. Daarbij worden moeders die zijn gestopt met het geven van borstvoeding voordat het kind 6 maanden oud is gevraagd om in groepsgesprekken informatie uit te wisselen over hun beweegredenen, motieven, en meningen ten aanzien van het stoppen met het geven van borstvoeding. De werving zal via verschillende bronnen plaatsvinden die elkaar kunnen aanvullen (bijvoorbeeld Consultatiebureaus, na controles bij verloskundigen, kinderdagverblijven, advertenties). Er zullen in totaal minimaal 6 focusgroepen worden gehouden; er wordt gestreefd naar 8 á 12 focusgroepen. Wanneer om praktische redenen (bepaalde) focusgroepen niet kunnen worden georganiseerd, zullen individuele mondelinge interviews worden gedaan.

De interviews worden woordelijk uitgeschreven, en verwerkt via software zoals Nvivo. Inhoudsanalyse (content analysis – systematic coding of categories) zal worden toegepast door een ‘topic-by-group grid’ te ontwikkelen zodat wordt samengevat wat in iedere groep over elk van de hoofdthema’s is gezegd. De analyses worden gebaseerd op het sociaal-ecologisch model waarbij gezondheidsrelevante gedragingen in het gezin worden beïnvloed door een combinatie van omgevingsfactoren (gezinsomstandigheden, culturele factoren, arbeidsgebonden factoren) en persoonlijke factoren (attituden, self-efficacy) en de interactie daartussen.

Het project wordt gecoördineerd en uitgevoerd door het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC – Universitair Medisch Centrum Rotterdam (H. Raat), in samenwerking met TNO Kwaliteit van Leven (K. van Wouwe), Hanzehogeschool Groningen (H. Haisma), Universiteit Maastricht (I. Mesters).

Het resultaat is een rapport waaruit het volgende naar voren komt: (a) een korte schets van het probleem (prevalentie en gevolgen); (b) een antwoord op de hoofd- en deelvragen; (c) aanbevelingen voor vervolgacties.

Planning van het onderzoek: 1 oktober – 31 december 2008; februari 2009 eindverslag aan ZonMw; februari/maart 2009 expert meeting over de resultaten en aanbevelingen.

Kenmerken

Projectnummer:
156010001
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2008
2008
Onderdeel van programma:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Prof. dr. H. Raat MD
Verantwoordelijke organisatie:
Erasmus MC