Mobiele menu

Consortium Vroeg preventieve interventies - Fase 2

Projectomschrijving

Kindermishandeling is een omvangrijk probleem met ernstige gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij. Inspanningen die in de afgelopen jaren zijn verricht om kindermishandeling te voorkomen lijken niet te hebben geleid tot een vermindering van het aantal jaarlijks mishandelde kinderen. Bovendien laten overzichtsstudies zien dat interventies slechts in beperkte mate effectief zijn in het voorkomen van kindermishandeling.

Doel

Vergroten van de effectiviteit van (preventieve) interventies ter voorkoming van kindermishandeling. Subdoelen zijn onder meer:

  • inzicht in hoe het proces van signaleren van kindermishandeling kan worden verbeterd; 
  • verbetering van de toeleiding van gezinnen naar de best passende interventies door toepassing van het Risk-Needs-Reponsivity-model (RNR-model); 
  • vergroten van kennis over specifiek werkzame elementen van interventies en de manier waarop deze het beste kunnen worden vormgegeven; 
  • ontwikkeling (en testen) van optimaal vormgegeven modules van specifieke werkzame elementen; 
  • ontwikkeling van een keuzetool (computerapplicatie) waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke interventies beschikbaar zijn voor welke specifieke problematiek (risico- en instandhoudende factoren). Deze tool helpt bij het selecteren van interventies bij bepaalde casussen, maar ook bij het zichtbaar maken van lacunes in het aanbod van interventies.

Toepassing van de RNR-principes kan naar verwachting de effectiviteit van interventies ter voorkoming van kindermishandeling vergroten en mogelijk uithuisplaatsing van kinderen voorkomen.

Aanpak

Het project bestaat uit zeven deelstudies. In deze studies wordt onder andere effectonderzoek uitgevoerd, maar ook multi-level analyses, machine learning, N=1-onderzoek en multi-level meta-analyses.

Voorstudie

In 2016 en 2017 is door het consortium een voorstudie uitgevoerd. In de voorstudie werd onderzocht 'Wat Werkt Wanneer, bij Wie, en Waardoor (5Ws) ter voorkoming van kindermishandeling'. Lees meer over de voorstudie op de projectpagina van het project: Effectief vroegtijdig handelen ter voorkoming van kindermishandeling (projectnummer 741100001).

Resultaten

Binnen het project zijn twaalf deelstudies uitgevoerd. Er is onder andere een overzicht gemaakt van de belangrijkste responsiviteitsfactoren, een meta-analyse uitgevoerd naar effectieve componenenten van schoolvoorlichting en de effectiviteit van aanvullende modules is onderzocht. Op 7 juni 2022 presenteerde het consortium de eindresultaten van het project. In de publicatie 'Kindermishandeling en huiselijk geweld: waar staan we nu?' is meer terug te lezen over de bijeenkomst van die dag en zijn de presentaties van het consortium terug te vinden. Ook verscheen de eindrapportage. Deze is hieronder te downloaden.

Eindverslag Consortium Kindermishandeling (d.d. 26 mei 2022)

Meer informatie

Producten

Titel: Study protocol: randomized controlled trial of manualized components in home visitation to reduce mothers' risk for child maltreatment
Auteur: Merel de Wit, Patty Leijten, Claudia van der Put, Jessica Asscher, Merian Bouwmeester-Landweer & Maja Dekovic
Magazine: BMC Public Health
Titel: The effectiveness of parent training programs for child maltreatment and their components: A meta-analysis
Auteur: Jeanne Gubbels, Claudia van der Put, Mark Assink
Magazine: International Journal of Environmental Research and Public Health

Verslagen


Eindverslag

Kindermishandeling is een omvangrijk probleem met ernstige gevolgen voor individuele slachtoffers en de maatschappij. Prevalentiecijfers lijken erop te wijzen dat inspanningen die in de afgelopen jaren zijn verricht om kindermishandeling te verminderen, niet hebben geleid tot een substantiële vermindering van het aantal jaarlijks mishandelde kinderen. Bovendien laten overzichtsstudies zien dat interventies slechts in beperkte mate effectief zijn in het voorkomen van kindermishandeling.

Het huidige project is daarom gericht op het vergroten van de effectiviteit van vroegtijdig interveniëren. Het project bestaat uit zeven deelstudies die voortbouwen op de voorstudie en zich richten op de in de voorstudie geconstateerde knelpunten voor effectieve preventie.

De eerste deelstudie is gericht op verbetering van signalering van (risico’s op) kindermishandeling door scholen, huisartsen, de volwassen-GGZ en JGZ. In de voorstudie werd het tekortschieten in signalering namelijk het meest consistent als knelpunt genoemd, zowel door ouders, kinderen als professionals. In deze studie wordt ook onderzocht hoe voorlichting over kindermishandeling op scholen beter kan, omdat jongeren het vaakst voorlichting noemen als antwoord op de vraag wat werkt bij het voorkomen van kindermishandeling.

Studie 2 omvat onderzoek naar de effectiviteit van toepassing van het Risk-Need-Responsivity (RNR)-model in de context van (preventieve) jeugdhulp. Het RNR-model wordt in justitiële hulpverlening vaak toegepast omdat meta-analyses laten zien dat de effectiviteit van interveniëren het grootst is als wordt gewerkt met dit model. Het gaat hierbij om het afstemmen van zorg op het risico op (herhaling van) kindermishandeling en op de belangrijkste aanwezige veranderbare risico- en instandhoudende factoren. In de (preventieve) jeugdhulp wordt het RNR-model nog nauwelijks toegepast, wat de geringe effectiviteit van interventies ter voorkoming van kindermishandeling mogelijk verklaart. Bovendien bleek uit de voorstudie dat geschikte instrumenten voor toepassing van het RNR-model ontbreken.

Studies 3, 4 en 5 vergroten de kennis over wat werkt voor wie en onder welke omstandigheden in het voorkomen van kindermishandeling. Omdat de huidige kennis over de effectiviteit van interventies zeer beperkt is, wordt met bestaande datasets van eerder uitgevoerde effectstudies onderzocht wat het lange termijn effect is van een aantal interventies (studie 3), en wordt onderzocht wat voor wie werkt, en onder welke omstandigheden, door analyse van datasets van instellingen (studie 4). Daarnaast worden drie-level meta-analyses uitgevoerd om meer zicht te krijgen op welke componenten van interventies positief of negatief samenhangen met effectiviteit (studie 5).

In studie 6 wordt onderzocht in hoeverre de effectiviteit van bestaande preventieve interventies ter voorkoming van kindermishandeling kan worden verhoogd door het toevoegen van specifieke modules die gericht zijn op (a) het vergroten van zelfvertrouwen van ouders, (b) beter omgaan met stress, (c) beter omgaan met gevoelens van boosheid of (d) signaleren van traumagerelateerde klachten. De effectiviteit wordt enerzijds onderzocht in een RCT-studie voor het programma Stevig Ouderschap en anderzijds in een Single Case Experimental Design (SCED)-studie voor het programma VoorZorg.

Tot slot omvat studie 7 de ontwikkeling van een keuzetool waarmee inzichtelijk wordt welke interventies aangrijpen op welke risico- en instandhoudende factoren, op welke doelgroep de interventies zich richten, en in welke regio’s interventies worden aangeboden. Ook maakt de tool zichtbaar uit welke elementen interventies bestaan èn hoe sterk het bewijs is voor effectiviteit van (elementen van) deze interventies. De tool is bruikbaar bij het kiezen van passende interventies. De tool maakt ook inzichtelijk welke lacunes er zijn in het Nederlandse interventieaanbod.

De resultaten en producten die uit dit project voortvloeien zijn concreet en direct

Samenvatting van de aanvraag

Kindermishandeling is een omvangrijk probleem met ernstige gevolgen voor individuele slachtoffers en de maatschappij. Prevalentiecijfers lijken erop te wijzen dat inspanningen die in de afgelopen jaren zijn verricht om kindermishandeling te verminderen, niet hebben geleid tot een substantiële vermindering van het aantal jaarlijks mishandelde kinderen. Bovendien laten overzichtsstudies zien dat interventies slechts in beperkte mate effectief zijn in het voorkomen van kindermishandeling. Het huidige project is daarom gericht op het vergroten van de effectiviteit van vroegtijdig interveniëren. Hiervoor is het essentieel te achterhalen waarom sommige preventieve interventies wel en andere niet werken. Hiertoe werd in fase 1 door het consortium een voorstudie uitgevoerd waarin de kennis over de effectiviteit van interveniëren werd geïnventariseerd. Deze voorstudie bestond o.a. uit een meta-analyse naar werkzame elementen, en interviews met professionals, ouders en kinderen. Het huidige project (fase 2) bestaat uit 7 deelstudies die voortbouwen op de voorstudie en die zich richten op de in de voorstudie geconstateerde knelpunten voor effectieve preventie.

De eerste studie is gericht op verbetering van signalering van (risico’s op) kindermishandeling door scholen, huisartsen, de volwassen-GGZ en JGZ. In voorstudie werd het tekortschieten in signalering namelijk het meest consistent als knelpunt genoemd, zowel door ouders, kinderen als professionals. In deze studie wordt ook onderzocht hoe voorlichting over kindermishandeling op scholen beter kan, omdat jongeren het vaakst voorlichting noemen als antwoord op de vraag wat werkt bij het voorkomen van kindermishandeling.

Studie 2 omvat onderzoek naar de effectiviteit van toepassing van het Risk-Needs-Responsivity (RNR)-model in de context van (preventieve) jeugdhulp. Het RNR-model wordt in justitiële hulpverlening vaak toegepast omdat meta-analyses laten zien dat de effectiviteit van interveniëren het grootst is als wordt gewerkt met dit model. Het gaat hierbij om het afstemmen van zorg op het risico op (herhaling van) kindermishandeling en op de belangrijkste aanwezige veranderbare risico- en instandhoudende factoren. In de (preventieve) jeugdhulp wordt het RNR-model nog nauwelijks toegepast, wat de geringe effectiviteit van interventies ter voorkoming van kindermishandeling mogelijk verklaart. Bovendien bleek uit de voorstudie dat geschikte instrumenten voor toepassing van het RNR-model ontbreken.

Studies 3 en 4 richten zich op het vergroten van kennis over wat werkt voor wie en onder welke omstandigheden in het voorkomen van kindermishandeling. Omdat de huidige kennis over de effectiviteit van interventies zeer beperkt is, wordt met bestaande datasets onderzocht wat het lange termijn effect is van een aantal interventies (studie 3), en wat werkt voor wie en onder welke omstandigheden door analyse van omvangrijke ROM-data (studie 4).

Studies 5 en 6 omvatten de ontwikkeling van optimaal vormgegeven modules bestaande uit specifieke werkzame elementen, die zowel als onderdeel van een interventie of als zelfstandige module kunnen worden ingezet en waarmee de effectiviteit van interveniëren kan toenemen. De voorstudie liet zien dat het effect van interventies op het voorkomen van kindermishandeling relatief groot is bij interventies die opvoedingsvaardigheden vergroten, het competentiegevoel van ouders vergroten, GGZ-problematiek van ouders aanpakken en persoonlijke vaardigheden van ouders vergroten. Onderzocht wordt hoe deze elementen optimaal kunnen worden vormgegeven (welke specifieke technieken zoals thuis oefenen, rollenspellen, en modellering, moeten met welke intensiteit en in welke volgorde worden toegepast?). Hiertoe wordt een uitgebreide meta-analyse uitgevoerd (studie 5). Daarnaast wordt bekeken wat het effect is van toevoeging van een aantal elementen aan bestaande interventies d.m.v. een serie experimenten waarin de effectiviteit van verschillende werkzame elementen wordt getoetst (studie 6).

Tot slot omvat studie 7 de ontwikkeling van een keuzetool waarmee inzichtelijk wordt welke interventies beschikbaar zijn voor welke risico- en instandhoudende factoren, doelgroep, kindermishandelingsvorm en regio’s, uit welke elementen deze interventies bestaan en hoe sterk het bewijs is voor effectiviteit van deze (elementen van) interventies. Deze tool is zeer bruikbaar bij het kiezen van passende interventies. Ook maakt de tool inzichtelijk welke werkzame elementen onderdeel zijn van beschikbare interventies, zodat tegemoet wordt gekomen aan de praktijkbehoefte om ook afzonderlijke elementen in te kunnen zetten of combinaties hiervan. De tool maakt ook inzichtelijk welke lacunes er zijn in het huidige interventieaanbod in Nederland.

De concrete resultaten en producten die dit project opleveren en de directe toepassing ervan in de praktijk leiden naar verwachting direct tot een verbetering van de effectiviteit van interventies ter voorkoming van kindermishandeling.

Kenmerken

Projectnummer:
741100002
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2018
2023
Onderdeel van programma:
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Dr. C.E. van der Put
Verantwoordelijke organisatie:
Universiteit van Amsterdam