Mobiele menu

Ziekteverzuimbegeleiding door de Jeugdarts

Projectomschrijving

Vernieuwing van het product 'Ziekteverzuimbegeleiding' op het voortgezet onderwijs in de regio West-Brabant heeft geleid tot een werkwijze die regionaal en landelijk bekend staat als M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling). Hierbij wordt de jeugdarts opgevoerd als bedrijfsarts voor leerlingen en wordt intensief samengewerkt tussen betrokken partijen: jeugdgezondheidszorg (JGZ), school en Leerplichtzaken.
Dit product voor de jeugdgezondheidszorg kan op verschillende manieren ingevoerd worden.
In het project worden twee varianten van M@ZL aan scholen aangeboden. Bij M@ZL compleet is een prominente rol weggelegd voor de jeugdgezondheidszorg. Bij M@ZL smal is de rol van de jeugdgezondheidszorg beperkt tot eenmalig adviseren.

 

De vragen die in dit project worden onderzocht, zijn:

  • Wat zijn de consequenties van de beide varianten voor de uitvoeringspraktijk van de JGZ?

  • Welke motieven hebben scholen om voor een bepaalde variant te kiezen?

  • Zijn de verschillende wijzen van implementatie van invloed zijn op de effectiviteit.

Producten

Titel: M@ZL: Medische Advisering Ziek gemelde Leerlingen.
Titel: Onderwijs 'Schoolverzuim'
Titel: De landelijke handreiking 'Snel terug naar school is veel beter'.
Titel: School absenteeism for medical reasons: a matter of Youth Health Care!
Titel: De landelijke handreiking en het M@ZL-project.

Verslagen


Eindverslag

De interventie M@ZL richt zich op het terugdringen van ziekteverzuim en voortijdig schoolverlaten op het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), en wordt in de regio West-Brabant op twee manieren aangeboden aan de scholen. Bij M@ZL-compleet (variant 1) wordt de leerling aan de hand van vaste criteria voor ziekteverzuimomvang aangemeld bij de jeugdarts. Bij M@ZL-smal (variant 2) gaat de school eerst zelf in gesprek met ouders en leerlingen. Pas als de school dit nodig vindt wordt de leerling aangemeld bij de jeugdarts. De jeugdarts nodigt de leerling en ouders vervolgens uit, neemt een anamnese af, betrekt het gezondheidsdossier van de leerling, en geeft advies aan leerling, ouders en school over mogelijkheden voor lesdeelname en ondersteuning van de leerling. De school ontvangt een bericht terug zodat de leerlingbegeleiding zo optimaal mogelijk ingezet wordt. Dit onderzoek beoogt inzicht te krijgen in de effectiviteit van beide manieren van implementeren. Vragen met betrekking tot disseminatieaspecten, procesevaluatie van de implementatie en effectiviteit op individueel en schoolniveau zijn hiertoe onderzocht. Dertien vmbo-scholen met in totaal 7.437 leerlingen deden mee aan het onderzoek. Hiervan werden 567 (7,6%) leerlingen (cases) aangemeld bij de jeugdarts. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de motivatie van een school om M@ZL te implementeren niet alleen het belang van de individuele leerling is, maar dat M@ZL de school ook helpt bij het genereren van meer ouderbetrokkenheid en het bieden van betere kwaliteit van zorg, zowel op leergebied als op psychosociaal gebied. Al deze redenen kunnen (en moeten) worden gebruikt bij het motiveren van scholen om M@ZL te implementeren. Dit zijn namelijk doelen die scholen zelf nastreven, en waar ze door de onderwijsinspectie op beoordeeld worden. Scholen geloven dat het verminderen van ziekteverzuim de onderwijsresultaten van leerlingen verbetert en ervaren M@ZL als een goede manier om het ziekteverzuim aan te pakken. Ze zien een groot voordeel in de samenwerking met de jeugdarts. De uitdagingen bij de implementatie zijn het verzuimgesprek op school met de ouders (vooral van belang bij het implementeren van de 2de variant), en het oppakken van de adviezen van de jeugdarts (vooral bij het implementeren van de 1ste variant). Door een heldere communicatie over het doel van de interventie, namelijk vanuit zorg en niet vanuit controle, en het begeleiden en coachen van docenten bij de gespreksvoering, worden docenten ondersteund hierin. Ook een helder gecommuniceerd algemeen ziekteverzuimbeleid is ondersteunend in deze. Dit zijn dan ook voorwaarden voor succes. Voor een duurzame implementatie is prioritering (en daardoor het vrijmaken van middelen), en het hebben van reële verwachtingen ten aanzien van de opbrengst (op de korte termijn) van groot belang. Het is bekend dat werken met een risicogroep een ‘lange adem’ vraagt. Voor deze prioritering en voor wijd verspreide disseminatie is intersectoraal beleid tussen onderwijs en gezondheidszorg essentieel.
Het blijkt dat met M@ZL vroegtijdig een groep kwetsbare leerlingen goed wordt bereikt. Meisjes met internaliserende psychosociale problematiek zijn oververtegenwoordigd, net als allochtonen en kinderen van ouders met een laag opleidingsniveau. Voor de uitvoerbaarheid van de interventie is het zichtbaar maken van de link - en dus de samenwerking - tussen school en jeugdarts essentieel voor een goede opkomst, uitkomst en opvolging van het consult door de jeugdarts. Ook verloopt de verwijzing naar de jeugdarts mogelijk beter als voor alle partijen duidelijk is wat een consult bij de jeugdarts kan opleveren. Aanmelding bij de leerplichtambtenaar blijkt veel minder vaak nodig dan aanvankelijk vermoed werd. Ondersteuning bij de uitvoer is ook nodig met betrekking tot het ‘tellen’ van het verzuim, in de zin van software. Er wordt op individueel niveau bij de cases een significante afname van het ziekteverzuim gemeten.

Samenvatting van de aanvraag

Vernieuwing van het product 'ziekteverzuimbegeleiding' op het voortgezet onderwijs heeft geleid tot een werkwijze die regionaal en landelijk bekend staat als M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling). Transparante aanmeldcriteria, het nadrukkelijk positioneren van de jeugdarts als bedrijfsarts voor leerlingen, en een intensieve samenwerking tussen betrokken partijen (JGZ, school en Leerplichtzaken) geven inhoud aan de ziekteverzuimbegeleiding.

Parallel aan het bedrijfsgeneeskundige model, kan ook het JGZ-produkt op verschillende manieren geïmplementeerd worden. Er is sprake van twee varianten die worden gekenmerkt door verschillende manieren van samenwerking. De vraag is wat de consequenties van de beide varianten zijn voor de uitvoeringspraktijk van de JGZ, welke motieven scholen hebben om voor een bepaalde variant te kiezen en of de verschillende wijzen van implementatie van invloed zijn op de effectiviteit. Dit project beoogt daar meer inzicht in te krijgen.

Kenmerken

Projectnummer:
156511001
Looptijd: 100%
Looptijd: 100 %
2010
2014
Gerelateerde subsidieronde:
Projectleider en penvoerder:
Dr. Y. Vanneste
Verantwoordelijke organisatie:
Universiteit van Tilburg