Het lectoraat Jeugd, Educatie en Samenleving van de HG heeft onderzoek gedaan naar hoe professionals samen met vrijwilligers vorm en inhoud geven aan lichte opvoedondersteuning. Het versterken van het sociale netwerk van ouders op een hele laagdrempelige manier werkt voor ouders het best, zo blijkt. Professionals die preventief en omgevingsgericht werken spelen daarin een cruciale rol.
In drie vernieuwende sociale praktijken (Ouders en Puk in Hoogeveen , De Huiskamer in (Beijum) Groningen en de alleenstaande moedergroepen in Veendam) is onderzocht hoe professionals samen met vrijwilligers vorm en inhoud geven aan lichte opvoedondersteuning.
Concrete verhalen van moeders, professionals en vrijwilligers over hun ervaringen leren wat werkt bij opvoedingsondersteuning. Wat is belangrijk? Professionals die vraaggericht werken, structuur bieden en zorgen voor een goede groepsdynamiek maken dat de moeders graag komen en terugkomen. De moeders geven aan dat zij veel baat hebben bij de sociale contacten die zij opdoen in de groepen, dat zij veel leren van elkaar en dat de bijeenkomsten ontspanning voor hen zijn.
Het lijken op het oog geen grote ingewikkelde dingen, maar uit de verhalen blijkt dat ze een grote kracht hebben.
Laagdrempelig ondersteuning bieden is een kunst die deze drie praktijken verstaan. Het is van groot belang dat we sociale jeugdprofessionals opleiden die dit herkennen en kennen en ernaar weten te handelen.
Kinderen zijn voor hun psychosociale ontwikkeling gebaat bij tevreden en competente ouders die ingebed zijn in een steunend netwerk. Daarover is in de wetenschappelijke literatuur voldoende evidentie. Niet voor elke ouder is dit vanzelfsprekend. Daarom loont het om te investeren in de opvoedkracht van ouders en in het creëren van steunende opvoednetwerken. Zeker wanneer ouders sociaal geïsoleerd leven en/of te maken hebben met één of meer risicofactoren (alleenstaand ouderschap, echtscheiding, armoede, werkloosheid) en met opvoedvragen. We noemen hen ‘belaste’ ouders. Als deze ouders sterker in hun ouderschap staan en een steunend netwerk hebben, dan draagt dit bij aan het voorkomen van psychosociale- en gedragsproblemen van hun kinderen.
Jeugdprofessionals zijn om die reden in het werkveld op zoek naar effectieve preventieve en omgevingsgerichte methodieken. Dit vraagt van de jeugdprofessionals een andere verhouding tot en een andere omgang met belaste ouders en hun kinderen: een verschuiving van vroegsignalering, risicotaxatie en doorverwijzing (zoals ze dat oorspronkelijk in hun opleiding hebben geleerd) naar aansluiten bij de leefsituatie, naar het versterken van sociale buurtnetwerken, naar het vergroten van het sociaal netwerk van ouders en naar het signaleren van risicosituaties.
Om dit doel dichterbij te brengen ontwerpen jeugdprofessionals in de praktijk allerlei nieuwe activiteiten en handelswijzen. Sommige daarvan zijn veelbelovend. De jeugdprofessionals merken bijvoorbeeld dat ze ouders weten te motiveren om te komen, hun opvoednetwerk te vergroten en/of opvoedvaardigheden te versterken: ouders gaan elkaar ondersteunen, sommige ouders worden vrijwilliger, of lezen en spelen vaker thuis met hun kinderen.
Onbekend is echter wat jeugdprofessionals precies doen, waarom ze dat zo doen en wat vervolgens de werkzame factoren zijn in hun activiteiten en handelswijzen. Om deze black box te openen is systematisch onderzoek nodig naar het concrete handelen van de jeugdprofessionals en – vooral ook - naar de beleefde effectiviteit ervan vanuit het perspectief van ouders, kinderen en jeugdprofessionals. Exact deze onderwerpen staan centraal in het project 3D. Wat doen jeugdprofessionals in de praktijk concreet om belaste ouders te steunen en te versterken zonder te bevoogden, en hoe wordt dit beleefd door de verschillende betrokkenen? En vooral: Welke handelswijzen en activiteiten ervaren de jeugdprofessionals, ouders en hun kinderen in de nieuwe praktijken als succesvol en wat zijn daarin de werkzame factoren die leiden tot steunende opvoednetwerken en een sterke ouderrol?
In 3D onderzoeken we deze vraag in drie praktijken, vanuit drie verschillende perspectieven en in verschillende stappen. De drie praktijken zijn: 1) Huiskamer Beijum in de stad Groningen; 2) Voor- en Vroegschoolse Educatie en Opvoedondersteuning in Hoogeveen; 3) Alleenstaande moedergroepen in Veendam. In elke praktijk is een kenniswerkplaats ingericht, waarin onderzoekers/docenten en studenten, jeugdprofessionals en ouders in co-creatie die praktijk onderzoeken. In een voorbereidende stap is per praktijk een praktijkbeschrijving gemaakt: wat gebeurt er in de praktijk en wat zijn de achtergrondkenmerken van de ouders, de kinderen en de jeugdprofessionals. Ook is een start gemaakt met stap 1 LUISTEREN, waarin ervaringskennis wordt verzameld met storytelling als methode. Door zowel ouders, jeugdprofessionals als kinderen te vragen naar concrete ervaringen levert deze laagdrempelige manier van interviewen een goed inzicht in de beleefde effectiviteit van het handelen van de jeugdprofessionals. In stap 2 DENKEN worden de verschillende verhalen geanalyseerd op onderliggende patronen die als verklaring kunnen worden geïdentificeerd voor het succes van de praktijk (werkzame factoren). De gevonden werkzame factoren worden in stap 3 VALIDEREN in focusgroepen voorgelegd aan verschillende kringen jeugdprofessionals en deskundigen om de werkzaamheid nader te bepalen.
Het project 3D draagt bij aan een ervaringsgerichte (praktische) onderbouwing van preventieve en omgevingsgerichte steun aan ‘belaste’ ouders. Bovendien levert het belangrijke bouwstenen op voor het curriculum van aankomende jeugdprofessionals en voor bij- en nascholing van werkzame jeugdprofessionals.
De Huiskamer Beijum in Groningen, de Voor- en Vroegschoolse Educatie en Opvoeding in Hoogeveen en de alleenstaande moedergroepen in Veendam. Het zijn de drie deelnemende praktijken van het 3D project waar jeugdprofessionals werken met als gemeenschappelijk doel: het versterken van 1) oudernetwerken en 2) de eigen kracht van de ouders. Naast dit gemeenschappelijk doel verschillen de praktijken in de aanpak. Hoe en waarom doen jeugdprofessionals wat ze doen en hoe wordt dat ervaren door ouders, hun kinderen en de professionals zelf?
In elke praktijk hebben we een kenniswerkplaats (KWP) 3D ingericht waarin onderzoekers/docenten en studenten, jeugdprofessionals en ouders in co-creatie de vragen onderzoeken. Om te beginnen heeft elke KWP informatie verzameld waarmee een zogenaamde Praktijkbeschrijving is gemaakt. Daarin is bijvoorbeeld beschreven wat er zoal gebeurt in de praktijk, wat de achtergrondkenmerken van de ouders en hun kinderen zijn en welke jeugdprofessionals en werken. Tijdens het symposium ‘Kijkje in elkaars praktijk’ in januari 2018 zijn deze praktijkbeschrijvingen gepresenteerd en uitgewisseld.
De ervaringen van ouders, kinderen en professionals worden opgehaald met storytelling. Alle deelnemers van de drie KWP-en zijn getraind in deze kwalitatieve manier van dataverzameling. De eerste verhalen zijn opgehaald in de verschillende praktijken. Een deel ervan is geanalyseerd en gerapporteerd door twee koppels studenten van Social Work van de Hanzehogeschool Groningen en verwerkt in een afstudeerscriptie*.
Onze dataverzameling gaat door tot de zomervakantie van 2018. Inmiddels zijn we gestart om de getranscribeerde verhalen te voorzien van passende codes, zodat een inhoudelijke analyse kan gebeuren. In het najaar van 2018 gaan we bezig met de laatste stap van het project. Hierin worden de resultaten voorgelegd aan focusgroepen om de werkzaamheid nader te bepalen.
Inmiddels is het 3D project gepresenteerd in november 2017 tijdens de Voor de Jeugddag. Ook tijdens het congres Jeugd in Onderzoek in mei 2018 gaan we dat doen.
* Fox, G & Postma N (januari 2018) “We zijn allemaal moeders en we willen het graag delen”. Een onderzoek naar ervaringen aangaande de ondersteuning tijdens moedergroepen. Bachelor onderzoeksopdracht Social Work, Hanzehogeschool Groningen. Begeleider K. Landman. Opdrachtgevers C. Wekker en D. Petri.
* Kemper, D & Holwerda M (februari 2018) “Zo doen we dat gewoon”. Een onderzoek naar de ervaringen van ouders en jeugdprofessionals met de werkwijze van WIJ-Beijum en Stichting Welzijnswerk Hoogeveen. Afstudeeronderzoek Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Hanzehogeschool Groningen. Begeleider W. Vos. Opdrachtgevers J. van der Slot en D. Petri.
ACHTERGROND
Kinderen zijn voor hun psychosociale ontwikkeling gebaat bij tevreden en competente ouders die ingebed zijn in een steunend netwerk. Daarover is in de wetenschappelijke literatuur voldoende evidentie. Niet voor elke ouder is dit vanzelfsprekend. Daarom loont het om te investeren in de opvoedkracht van ouders en in het creëren van steunende opvoednetwerken. Zeker wanneer ouders sociaal geïsoleerd leven en/of te maken hebben met één of meer risicofactoren (alleenstaand ouderschap, echtscheiding, armoede, werkloosheid) en opvoedvragen. We noemen hen ‘belaste’ ouders. Als deze ouders sterker in hun ouderschap staan en zich gesteund weten door anderen, dan draagt dit bij aan het voorkomen van psychosociale- en gedragsproblemen van hun kinderen.
Daarom zijn jeugdprofessionals in het zogenoemde voorliggende veld (CJG’s, sociale wijkteams)die werken met belaste ouders en hun kinderen op zoek naar effectieve preventieve en omgevingsgerichte interventies. Dit vraagt van de jeugdprofessionals een andere verhouding tot en een andere omgang met belaste ouders en hun kinderen: een verschuiving van vroegsignalering, risicotaxatie en doorverwijzing (zoals ze dat oorspronkelijk in hun opleiding hebben geleerd) naar aansluiten bij de leefsituatie, naar het versterken van sociale buurtnetwerken, naar het vergroten van het sociaal netwerk van ouders en naar het signaleren van risicosituaties.
Om dit doel dichterbij te brengen ontwerpen jeugdprofessionals in de praktijk allerlei nieuwe activiteiten en handelswijzen. Sommige daarvan zijn veelbelovend. De jeugdprofessionals merken bijvoorbeeld dat ze ouders weten te motiveren om te komen, hun opvoednetwerk te vergroten en/of opvoedvaardigheden te versterken: ouders gaan elkaar ondersteunen, sommige ouders worden vrijwilliger, of lezen en spelen vaker thuis met hun kinderen.
Onbekend is echter wat jeugdprofessionals precies doen, waarom ze dat zo doen en wat vervolgens de werkzame factoren zijn in hun activiteiten en handelswijzen. Om deze black box te openen is systematisch onderzoek nodig naar het concrete handelen van de jeugdprofessionals en – vooral ook - naar de beleefde effectiviteit ervan vanuit het perspectief van ouders, kinderen en professionals. Exact deze onderwerpen staan centraal in het hier voorgelegde onderzoek. Wat doen jeugdprofessionals in de praktijk concreet om belaste ouders te steunen en te versterken zonder te bevoogden, en hoe wordt dit beleefd door de verschillende betrokkenen: professionals, ouders en hun kinderen? En vooral: Welke handelswijzen en activiteiten ervaren de jeugdprofessionals, belaste ouders en hun kinderen in de nieuwe praktijken als succesvol en wat zijn daarin de werkzame factoren die leiden tot steunende opvoednetwerken en een sterke ouderrol?
In 3D wordt deze vraag onderzocht in drie veelbelovende praktijken, vanuit drie verschillende perspectieven en in verschillende stappen. De drie veelbelovende praktijken worden uitgevoerd op drie verschillende plaatsen in het Noorden van het land: 1) Huiskamer Beijum in de stad Groningen; 2) Voor- en Vroegschoolse Educatie en Opvoedondersteuning in de middelgrote gemeente Hoogeveen; 3) Alleenstaande moedergroepen in een plattelandsgebied van de Oost Groningse gemeente Veendam. In elke praktijk wordt een kenniswerkplaats ingericht, waarin onderzoekers/docenten en studenten, jeugdprofessionals en ouders in co-creatie die praktijk onderzoeken. De onderzoeksvraag wordt beantwoord in 3 stappen: (0) VOORBEREIDEN (1) LUISTEREN, (2) DENKEN, en (3) VALIDEREN. In stap 0 wordt de context van de praktijk in kaart gebracht: wat gebeurt er in de praktijk en wat zijn de achtergrondkenmerken van de ouders, de kinderen en de jeugdprofessionals. In stap 1 LUISTEREN wordt ervaringskennis verzameld door middel van storytelling. Door zowel kinderen, ouders als jeugdprofessionals te vragen naar concrete ervaringen levert deze laagdrempelige manier van interviewen een goed inzicht in de beleefde effectiviteit van het handelen van de jeugdprofessionals. In stap 2 DENKEN worden de verschillende verhalen geanalyseerd op onderliggende patronen die als verklaring kunnen worden geïdentificeerd voor het succes van de praktijk (werkzame factoren). De gevonden werkzame factoren worden in stap 3 VALIDEREN in focusgroepen voorgelegd aan verschillende kringen jeugdprofessionals en deskundigen om de werkzaamheid nader te bepalen.
Dit onderzoek draagt daarmee bij aan een ervaringsgerichte (praktische) onderbouwing van preventieve en omgevingsgerichte steun aan ‘belaste ’ouders. Bovendien levert het belangrijke bouwstenen op voor het curriculum van aankomende jeugdprofessionals en voor bij- en nascholing van werkzame jeugdprofessionals (zie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs in het bijzonder het profiel jeugd).