Sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV): lokale aanpak en verklarend onderzoek

De meest kwetsbare groepen in de samenleving, burgers met een lage sociaaleconomische status (SES), hebben vaker gezondheidsproblemen en een minder lange (gezonde) levensverwachting. Ook kampen ze vaak met andere problemen waardoor het lastig is gezonde(re) keuzes te maken. Hoe kunnen we gezondheidsachterstanden verklaren, voorkomen en verkleinen?

Tussen groepen in de samenleving bestaan grote verschillen in gezondheid en (gezonde) levensverwachting. De verschillen lijken groter te worden. Hoe lager op de maatschappelijke ladder, hoe kleiner de kans op een lang en gezond leven. Daarom is er behoefte aan meer kennis om die verschillen te voorkomen en te verminderen. Zoals kennis over effectieve interventies.

Om deze gezondheidsachterstanden te verklaren, te voorkomen en te verkleinen doen elf projecten kennis en inzicht op over sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV). Zes projecten werken aan integrale lokale aanpakken om gezondheidsachterstanden te verminderen. Vijf projecten willen met verklarend onderzoek inzicht geven in de mechanismen, dynamiek en interacties die een rol spelen bij het ontstaan en voortduren van verschillen.

Healthy Ageing en wijkverbetering in stad Groningen

Ook Groningen kent wijken waar de gezondheid van bewoners achteruitgaat ten opzichte van het stedelijk gemiddelde. Met een wijkvernieuwing wil de gemeente werken aan verbetering voor en door bewoners, gericht op gezondheid en welbevinden. Daarvoor gaan gemeente en professionals mét de bewoners aan de slag voor zowel de woningen, de openbare ruimte en de sociale cohesie.

Project Healthy Ageing en wijkverbetering in stad Groningen wil met de uitvoering van een ‘segmentatiestudie’ in de pilotwijk Selwerd kennis genereren over de wisselwerking tussen de formele structuren, zoals wijkteams en gezondheidscentra, en informele structuren (initiatieven van en voor bewoners zelf) en het effect van deze interactie op de zelfredzaamheid van inwoners.

Universiteit Groningen en gemeente Groningen.

Elke maand vindt er een expertiseteamoverleg plaats tussen verschillende professionals vanuit de gemeente en de projectleider van de wijkvernieuwing. Het onderzoeksteam neemt daar ook aan deel. Daarnaast maakt het team gebruik van data en data-expertise van de gemeente Groningen t.b.v. deze segmentatiestudie. Het uitvoeren van de segmentatiestudie is een gezamenlijk project waarbij beide partijen van elkaar kunnen leren. Ook zoekt het team de samenwerking door de gemeente te betrekken in de keuze van de wijken die het in de case-study wil onderzoeken. Het advies van o.a. buurtexperts is daarin zeer waardevol. Het team krijgt zo ook goed toegang tot allerlei relevante informatie van de cases op buurt- en gemeentelijk niveau.

In de Groningse wijkaanpakken staat eigen verantwoordelijkheid en het zelforganiserend vermogen van inwoners centraal. Als gevolg hiervan hebben inwoners zelf initiatieven ontwikkeld om de capaciteiten van inwoners in de wijk en het sociale netwerk te vergroten. Naast de bestaande formele structuur met o.a. wijkteams en buurtgerichte zorgcentra, bestaat er nu dus ook een informele structuur.

Vanuit zowel een praktisch als een wetenschappelijk perspectief is het interessant om de wisselwerking tussen formele en informele structuren te onderzoeken. Formele structuren worden geconfronteerd met hoge kosten, fragmentatie en soms problemen met de toegankelijkheid. Informele structuren bieden wellicht een oplossing. De kosten zijn lager en ze kunnen positief bijdragen aan het welzijn van inwoners.

De focus van het onderzoek in de pilot-wijk Selwerd ligt op het genereren van kennis over de wisselwerking tussen formele en informele structuren (gedefinieerd als organisaties die voor en door bewoners zijn ontwikkeld om de capaciteiten van inwoners in de wijk te vergroten) en het effect van deze interactie op de zelfredzaamheid van inwoners.

Segmentatiestudie

Met een segmentatiestudie wil het onderzoeksteam wijkprofielen maken met groepen wijkbewoners die divers scoren op een range van zelfredzaamheids-domeinen. Vervolgens wordt gekeken in hoeverre deze diverse groepen (segmenten) in formele en informele structuren hulp en ondersteuning ontvangen en met name hoe de wisselwerking is tussen formele en informele structuren. Ook wordt gekeken hoe deze structuren gezamenlijk kunnen bijdragen aan minder fragmentatie en meer geïntegreerde en effectieve zorg.

Longitudinale multiple casestudie

Een longitudinale multiple casestudie van drie wijken met verschillende typen informele structuren (voorbeelden uit de drie wijken worden over langere tijd opgehaald en gevolgd) moet inzicht gaan geven in hoe en wanneer formele en informele structuren met elkaar samenwerken of elkaar kunnen versterken. Hoe zien de onderlinge relaties en samenwerking eruit, concurreren de structuren of werken ze juist samen, en wat zijn mogelijke gezamenlijke effecten op het welzijn van inwoners in de wijken.  

Literatuuronderzoek

In de public health literatuur zijn recent papers gepubliceerd over de impact van informele structuren op gezondheid en welzijn. Hieruit blijkt dat informele structuren een positieve invloed kunnen hebben op het welzijn, de sociale interactie en zelfregie van inwoners. Echter, er is weinig bekend over de onderlinge relaties en interacties tussen informele en meer formele structuren.

Op dit moment doet het team een literatuuronderzoek naar de interactie tussen formele en informele structuren in een publieke context. Hiervoor worden artikelen uit de public health literatuur geanalyseerd en inzichten gebruikt uit de organisatieliteratuur.

Doelgroep van het onderzoek zijn de inwoners van drie verschillende Groningse wijken, waaronder Selwerd, en de formele en informele structuren in deze wijken.
Deze doelgroepen werden bereikt en betrokken door bijeenkomsten te bezoeken die in het kader van wijkvernieuwing werden georganiseerd en door gestructureerd aanwezig te zijn in de wijk (voor zover mogelijk gezien corona).

Het onderzoeksvoorstel is uitgewerkt en het team is bezig met dataverzameling. Er zijn nog geen resultaten.

Met de segmentatiestudie verwacht het team inzicht te krijgen in de verschillende zelfredzaamheidprofielen in de gemeente Groningen en in welke wijken en in welke mate deze profielen voorkomen. Dit om vervolgens inzicht te krijgen in hoe diverse groepen wijkbewoners gebruik maken van zowel formele als informele structuren, voor welke hulp en ondersteuning, en hoe deze structuren samenwerken. Hoe kunnen beide structuren bijdragen aan het organiseren van geïntegreerde zorg?

De longitudinale multiple casestudie moet inzicht gaan geven in hoe verschillende formele en informele structuren samen bijdragen aan een effectieve dienstverlening van preventieve en sociale diensten. Ook hoopt het team inzicht te krijgen in de gezamenlijke impact van beide structuren op het welzijn van inwoners in de wijken. Door verschillende typen informele structuren te onderzoeken, te relateren aan subjectieve data van wijkbewoners over de wijk gedurende de laatste tien jaren, probeert het team inzicht te krijgen in mogelijke verschillende relaties tussen formele en informele structuren, en hoe activiteiten zijn terug te vinden in de wijkevaluaties. Deze inzichten kunnen belangrijke input vormen voor toekomstige wijkaanpakken. 

Kansrijk opgroeien in Rotterdam

Met programma ‘Kansrijk Opgroeien’ wil Rotterdam de sociaaleconomische verschillen bij de jeugd verminderen. Werkt het programma en wat kan beter?

De gemeente Rotterdam wil met het programma ‘Kansrijk Opgroeien’ de sociaaleconomische verschillen in gezondheid, veiligheid en talentontwikkeling bij de jeugd verminderen. Per wijk wordt op basis van analyse gekozen voor een optimale mix van effectieve aanpakken samen met lokale partners en vertegenwoordigers van ouders en jongeren. De gemeente wil weten of de aanpak werkt.

Kansrijk opgroeien (Promising Neighbourhoods) is een effect- en evaluatieonderzoek naar ‘Kansrijk groeien’. Welke onderdelen van het programma zijn wel of niet werkzaam en waarom is dat? Met deze informatie kan het programma en de uitvoering worden verbeterd.

De kerngroep van het onderzoek bestaat uit het Erasmus MC, Verwey-Jonker Instituut, Hosman Consultancy & Prevention en de gemeente Rotterdam. Dit zijn ook de uitvoerende partijen. De belangrijkste partners hiernaast zijn het Nederlands Jeugdinstituut (NJI), het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), Stichting Alexander en Dock.

Het project kent drie overlegstructuren. Een kerngroep met vertegenwoordigers van alle uitvoerende partijen. Een adviesgroep in de vorm van een community of learning, waarbij de kerngroep, projectleiders van de gemeente, gebiedsadviseurs, lokale partners als Stichting Alexander en Dock en eventuele andere partijen betrokken zijn. De samenstelling kan wisselen per onderwerp, bijvoorbeeld hoe betrek je jongeren.

Tot slot is er een overleg waarbij leden van de kerngroep, projectleiders en gebiedsadviseurs van het programma dat geïmplementeerd wordt, ongeveer eens per 6 à 8 weken bij elkaar komen. De gebiedsadviseurs zijn in dienst van gemeente Rotterdam en implementeren het programma Kansrijk Opgroeien. In deze overleggen vindt op een veel praktischer niveau een uitwisseling plaats over wijkanalyse en implementatie waarbij onderzoekers en gebiedsadviseurs van elkaars kennis en inzichten kunnen profiteren.

Aan het project doen vier gebieden in Rotterdam mee. In deze stadsgebieden zijn er drie wijken gekozen waar het programma ‘de wijkprogrammering’ volledig wordt ingevoerd (experimentele wijken), en zijn er drie wijken gekozen waar het programma nog niet wordt ingevoerd (controlewijken). Omdat één controlewijk tijdens het onderzoek het programma ‘de wijkprogrammering’ ook wilde invoeren is er nog een vierde controlewijk gekozen. Door de drie experimentele wijken en de vier controlewijken vooraf en achteraf te vergelijken wordt onderzocht of ‘de wijkprogrammering’ effectief is. En welke factoren de effectiviteit bevorderen of belemmeren.

Het onderzoek maakt gebruik van een mix van onderzoeksmethoden. Met kwalitatief onderzoek worden de meningen en ervaringen van alle betrokkenen beschreven. Met kwantitatief onderzoek wordt met behulp van enquêtes onderzocht of het programma effectief is en of de verschillen zijn verminderd.

Elke stap in het proces van het programma ‘Kansrijk Opgroeien’ wordt beschreven en onderzocht. Dat gebeurt met een ‘logisch model’. Dat is een hulpmiddel waarbij de stappen van ‘Kansrijk Opgroeien’ worden geordend van het allereerste begin tot de uiteindelijke uitkomsten. De vijf stappen:

  1. De bronnen die ter beschikking staan (voorbeelden zijn de informatie over de wijk, en de beschikbare ondersteuning, expertise, partners, financiën en coördinatie);
  2. De beschikbare hulpmiddelen ( ‘input’; zoals effectieve en veelbelovende interventies);
  3. De daadwerkelijke inzet van hulpmiddelen (‘output’; zoals de gekozen en gebruikte combinatie van interventies);
  4. De tussentijdse uitkomsten (verbetering van de risicofactoren en de toename van de beschermende factoren);
  5. De uiteindelijke uitkomsten (de vermindering van de verschillen in gezondheid, en de verbetering van de gezondheid, veiligheid en talentontwikkeling van de jeugd).

Op basis van het onderzoek kan ‘Kansrijk Opgroeien’ worden verbeterd en kan de methodiek worden ingevoerd in andere wijken en steden.

De lokale samenwerkingspartners en vertegenwoordigers van ouders en jongeren zijn vanaf het begin betrokken: het project evalueert een bestaand programma.
Voor de procesevaluatie zijn jongeren benaderd via de partners en de gebiedsadviseurs.

In de eerste fase van de wijkprogrammering is gekeken naar hoe het met kinderen en jongeren gaat in de drie wijken wat betreft gezondheid, veiligheid en talentontwikkeling. Er is samen met partners in de wijk bepaald aan welke risico- en beschermende factoren gewerkt zal worden. De volgende stap is het kiezen van de juiste interventies en het implementeren van de interventies.

De dataverzameling van de voormeting is afgerond. Op dit moment wordt de nameting opgezet die begin 2021 gaat plaatsvinden.

Ook zijn er vruchtbare overleggen opgezet tussen de onderzoekers en de gebiedsadviseurs.

Een eerste concreet resultaat is de publicatie van een wetenschappelijk artikel over de opzet van dit project.

Beoogd resultaat is inzicht krijgen in de werkzame elementen, succes- en faalfactoren en effectiviteit van de wijkprogrammering. Dat wil zeggen: Werkt de vertaling van cijfers over gezondheid, veiligheid en welzijn van jeugd door gebiedsadviseurs naar concrete, evidence-based interventies en uiteindelijk effecten op doelen van het gemeentelijk jeugdbeleid?

Projectgerelateerd

Publicaties

  • Onderzoek naar risicofactoren/groepen voor psychosociale problemen bij kinderen van 0-12 jaar (nog niet gepubliceerd).

Twaalf jaar Zwolle Gezonde Stad

Met ‘Zwolle Gezonde Stad’ werkt Zwolle sinds 2010 aan het terugdringen van gezondheidsverschillen. Hoe staat het met de implementatie en lokale organisatie van de aanpak? En hoe kan de samenwerking met de doelgroepen beter?

‘Zwolle Gezonde Stad’ biedt een lokale integrale aanpak om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen. De aanpak wordt sinds 2010 ingezet in Zwolse wijken waar relatief veel mensen wonen met gezondheidsachterstanden en een lage sociaal economische status (SES).

Met het project Twaalf jaar Zwolle Gezonde Stad willen de onderzoekers twee onderzoeksvragen beantwoorden: Wat is er in de periode 2010-2022 concreet gedaan op het niveau van de lokale organisatie en de implementatie binnen de aanpak dat bijgedragen heeft aan het succes? En hoe kan de samenwerking met de doelgroepen 4 t/m 12-jarigen en senioren (65+) woonachtig in de lage SES wijken in die aanpak verbeterd worden?

Onderzoekers van Hogeschool Windesheim (lectoraat Gezonde Samenleving) en Vrije Universiteit (VU) Amsterdam werken in dit project samen met de gemeente Zwolle, de partners van Zwolle Gezonde Stad, de landelijke partijen RIVM/ Centrum Gezond Leven, Pharos/ GezondIn en Jongeren Op Gezond Gewicht en – als laatste, maar zeker niet minder belangrijk - de twee genoemde lage SES doelgroepen: 4 t/m 12-jarigen en senioren (65+).

De Zwolse en landelijke projectpartners nemen zitting in de adviesraad die twee keer per jaar bijeenkomt. De onderzoeker heeft ook tussendoor regelmatig contact met de leden van de adviesraad.

In het deelproject MAPZ (Meedenkend, Actief en Participerend Zwolle) werkt de onderzoeker samen met twee lokale welzijnsorganisaties die de doelgroepen kennen en goede ingangen hebben. In project MAPZ wordt samen met de doelgroep onderzocht welke verbeterkansen er voor Zwolle Gezonde Stad zijn in de doelgroepparticipatie. De doelgroep(en) nemen in het vervolg ook zitting in de adviesraad.

De aanpak bestaat uit een literatuuronderzoek en interviews, en participatief actieonderzoek. Daarmee wil het team een antwoord vinden op twee onderzoeksvragen.

Literatuuronderzoek en interviews

De eerste vraag is: Wat is er in de periode 2010-2022 concreet gedaan op het niveau van de lokale organisatie en de implementatie binnen de aanpak dat bijgedragen heeft aan het succes? Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is de aanpak van Zwolle Gezonde Stad gereflecteerd aan de kennis en inzichten uit de wetenschap en lokale situaties elders in het land. Vervolgens is gebruik gemaakt van bestaande kwalitatieve data van interviews uit de allereerste jaren van Zwolle Gezonde Stad (2010-2013) en zijn in 2018 29 professionals geïnterviewd over de lokale organisatie en implementatie gedurende de periode dat zij bij de aanpak betrokken waren. Dat heeft geleid tot een set aan key elements die op één of andere manier bepalend zijn geweest voor de lokale aanpak. Het analyseren van onderliggende mechanismes en de context zal plaatsvinden door middel van realist evaluation.

Participatief actieonderzoek

De tweede vraag is: Hoe kan de samenwerking met de doelgroepen 4 t/m 12-jarigen en senioren (65+) woonachtig in de lage SES-wijken in die aanpak verbeterd worden? Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag participeren bewoners, professionals en beleidsmakers in het deelproject MAPZ. Het doel van project MAPZ is om samen met de doelgroep en betrokken stakeholders via participatief actieonderzoek methodes te ontwikkelen om bewoners meer te betrekken bij het verder ontwikkelen, implementeren en evalueren van Zwolle Gezonde Stad. Deelnemers worden geïnterviewd over het proces om na te gaan of, hoe en wanneer doelgroepparticipatie mogelijk is en hoe het bij kan dragen aan verbetering van de lokale aanpak van gezondheidsverschillen.

De belangrijkste resultaten tot nu zijn de geïdentificeerde key elements van Zwolle Gezonde Stad, de ‘knoppen’ waaraan je kunt draaien bij een lokale aanpak om gezondheidsverschillen te verkleinen. Op basis van kwalitatief onderzoek met professionals zijn er negen key elements geïdentificeerd, die bijvoorbeeld gaan over het belang van samenwerken met een gevarieerde groep lokale organisaties aan een gemeenschappelijk doel, draagvlak voor de aanpak op strategisch, tactisch en operationeel niveau, samenwerking met bewoners en doorlopend monitoren van proces en effect. Over de key elements en onderliggende mechanismen wordt gepubliceerd en daarom kunnen deze nog niet uitgebreid gedeeld worden.

Met deze nieuwe kennis over de key elements van de aanpak Zwolle Gezonde Stad en doelgroepparticipatie kan de Zwolse aanpak van sociaal economische gezondheidsverschillen en het onderliggende logisch (JOGG) model worden verbeterd en kunnen de inzichten ook in andere gemeenten en in het mbo-, hbo- en universitaire onderwijs worden ingezet.

Projectgerelateerd

In de media

Kinderen beschermen tegen roken: routekaart voor Rookvrije Generatie

Roken en meeroken zijn belangrijke oorzaken van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Alliantie Nederland Rookvrij! gaat voor een Rookvrije Generatie. Leidt dit ook in lage SES-wijken tot niet (mee)rokende kinderen?

Roken en meeroken zijn belangrijke oorzaken van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Om kinderen te beschermen tegen (mee)roken ontwikkelde de Alliantie Nederland Rookvrij! een routekaart om een Rookvrije Generatie te creëren. Maar profiteren lage SES-groepen in gelijke mate van de Rookvrije Generatie als hoge SES-groepen?

Project Kinderen beschermen tegen roken: routekaart voor Rookvrije Generatie wil de Rookvrije Generatie evalueren. Daarbij wordt gekeken naar toepassing, uitvoering, bereik en draagvlak van de Rookvrije Generatie-elementen. En hoe bewust mensen zijn van de schadelijkheid van meeroken, het draagvlak om kinderen te beschermen tegen rook en de bereidheid om niet te roken bij kinderen in de buurt.

Samenwerkende partijen zijn Trimbos, Gemeente Amsterdam, ANR en Pharos.

Via intermediairs, observaties, interviews focusgroepenen vragenlijsten onder Amsterdammers uit de vijf stadsdelen Centrum, Zuid, Zuidoost, Noord en Nieuw-west brengt het team systematisch in kaart welke initiatieven er zijn, in hoeverre intermediairs en inwoners de initiatieven zien, kennen en waarderen, en in hoeverre de initiatieven bijdragen aan de doelen van de Rookvrije Generatie in de verschillende wijken.

Doelgroepen waren inwoners en intermediairs, zoals mensen die werken bij de gemeente, verloskundigen, Jeugdgezondheidszorg, onderwijs, beheerders van sportterreinen en speeltuinen.

Intermediairs zijn bereikt via het netwerk van de GGD Amsterdam, Rookalarm en Pharos.

Inwoners werden bereikt via het panel van de afdeling Onderzoek en Statistiek van de Gemeente Amsterdam en via de connecties en ingangen van Pharos.

Het project loopt op schema. Met hulp van intermediairs van de gemeente, alsmede KWF, het Longfonds en de Hartstichting, is er een uitgebreide lijst gemaakt van de verschillende initiatieven in de stadsdelen. Ook zijn er observaties van de initiatieven in de stadsdelen uitgevoerd en deze zijn afgerond.

De vragenlijst voor de brede groep intermediairs over welke initiatieven ze kennen en zien in hun wijk, hoe ze deze waarderen, in hoeverre inwoners bekend zijn met de initiatieven en zelf initiatieven ontplooien, is uitgezet.

De vragenlijst voor het surveyonderzoek onder de inwoners is afgerond en de gegevens zijn geanalyseerd. De focusgroepen met inwoners en professionals over de Rookvrije Generatie in Amsterdam worden naar verwachting eind 2020/begin 2021 gehouden.

Een vragenlijst onder de inwoners is afgerond en de gegevens zijn gedeeltelijk geanalyseerd. Eerst is gekeken of er verschillen zijn tussen respondenten met een lage SES en een hoge SES op stadsniveau, dus nog niet tussen de stadsdelen. De voorlopige resultaten van deze deelanalyse zijn:

Van de 2436 respondenten was 54,7% man en de gemiddelde leeftijd was 54 jaar. De meerderheid van de respondenten (70,3%) had een hoog opleidingsniveau (d.w.z. HBO of hoger).

Meer dan de helft (58,1%) van de respondenten is bekend met de Rookvrije Generatie. Hierin is geen significant verschil gevonden tussen respondenten met een lage SES en respondenten met een hoge SES. Het percentage respondenten dat bekend is met de optie om op de website van de Rookvrije Generatie plekken aan te melden als rookvrij is substantieel lager, maar verschilt ook niet significant tussen lage SES en hoge SES respondenten (8,8% vs. 7,9).

In de attitudes over rookvrije plekken en het rookgedrag van respondenten zijn er wel significante verschillen. Respondenten met een hoge SES vinden het belangrijker dat er rookvrije plekken voor kinderen zijn (79,0% vs. 72%), zijn het er vaker mee eens dat je op plekken waar roken verboden is (zoals een speeltuin) mensen mag aanspreken op hun rookgedrag (58,2% vs. 53,3%) en onderschrijven vaker dat roken in huis niet is toegestaan (27,7% vs. 21,9%). Ten slotte roken minder respondenten met een hoge SES op dagelijkse basis (6,3% vs.14,4%) en op dagelijkse basis in bijzijn van hun kinderen (5,0% vs. 18,8%).

In een later stadium volgen nog analyses van verschillen tussen lage SES stadsdelen en hoge SES stadsdelen en of er verschillen tussen respondenten met een lage SES en respondenten met een hoge SES binnen de stadsdelen.

De resultaten kunnen worden gebruikt om het lokale tabaksbeleid te versterken en een strategie te ontwikkelen om de gezondheid van lage SES-inwoners van een gemeente te verbeteren.

Het is de bedoeling een handreiking voor gemeenten op te leveren voor optimaal bereik en een zo groot mogelijk impact van de Rookvrije Generatie.
Daarnaast vullen de resultaten een belangrijk gat op in de grotendeels ontbrekende wetenschappelijke kennis omtrent tabaksbeleid onder lage SES-groepen.

Er is een Nederlandse en internationale wetenschappelijke publicatie in de maak om met het project bij te dragen aan de wetenschap.

INDIGO, de invloed van de Groene loper en de Blauwe zorg op het verminderen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Maastricht

In vier Maastrichtse buurten met kwetsbare inwoners zijn twee interventies die gezondheidsverschillen willen verkleinen: De Groene Loper en pilot Blauwe Zorg. Hebben de interventies effect en versterken ze elkaar?

Tot voor kort werden vier achterstandsbuurten in Maastricht doorkruist door de snelweg A2. Onlangs is de snelweg ondertunneld en is bovengronds plaatsgemaakt voor een lange parklaan: de Groene Loper. In dezelfde buurten is gestart met de pilot Blauwe Zorg, waarin inwoners, zorgverzekeraars en lokale overheden krachten bundelen om de positieve gezondheid van kwetsbare inwoners te verbeteren.

In project INDIGO wordt onderzocht hoe effectief deze interventies zijn in het verkleinen van verschillen tussen inwoners van Maastricht op het gebied van positieve gezondheid en hoe de twee programma’s elkaar mogelijk versterken. Ook wordt gevolgd hoe de twee programma’s zijn ingevoerd, en hoe verschillende samenwerkingsstrategieën bijdragen aan duurzame verbeteringen in de buurt.

Samenwerkende partners zijn Maastricht UMC, Wageningen Universiteit, Fontys Sporthogeschool, GGD Zuid-Limburg, Gemeente Maastricht en Maastricht University.

De organisatie kent een kernteam en een projectteam. Het kernteam komt iedere twee weken samen. Hierin worden onder andere praktische zaken, korte en langere termijn planning, analyses en resultaten besproken. Hierbij zijn personen van Maastricht UMC/ Maastricht University, Wageningen Universiteit en Fontys Sport Hogeschool betrokken.

Het projectteamoverleg vindt één keer per drie maanden plaats. Dit is het moment waarop (voorlopige) resultaten worden gedeeld en bediscussieerd. Ook worden hier belangrijke beslissingen over de voortgang en planning van het project besproken. Hierbij zijn alle partners, inclusief het projectbureau A2 (verantwoordelijk voor de aanleg van de Groene Loper) aanwezig. Wanneer daar voor de uitvoering van het project behoefte aan is, vinden er ook losse afspraken plaats met bijvoorbeeld het projectbureau A2 en gemeente Maastricht.

Het project is opgestart met een kennismaking en aftrap, waarbij alle partners uit het consortium aanwezig waren. Na de aftrap zijn er verschillende activiteiten ondernomen voor zowel de effectevaluatie als de procesevaluatie.

Baseline meting en effectevaluatie

In 2016/2017, voor de start van het project, zijn reeds data verzameld die zijn gebruikt als nulmeting voor het huidige onderzoek. Voorafgaand aan het INDIGO-project is daarom onder andere tijd besteed aan de data-analyse van deze verzamelde gegevens. Hierover is ook een wetenschappelijk artikel geschreven en gepubliceerd (zie bij Concrete Producten).

Naast de data-analyse van de nulmeting bestonden de eerste maanden van het project voornamelijk uit het voorbereiden van de meetperiode voor de eerste follow-up meting, die gestart zijn in september 2018. Deze meetperiode liep tot medio juli 2019. Alle deelnemers uit 2016/2017 worden via e-mail en telefoon persoonlijk benaderd om opnieuw deel te nemen aan het onderzoek.

Procesevaluatie

Na de start in april 2018, heeft de promovendus op het project verschillende stakeholders ondervraagd met semigestructureerde interviews, over onder andere de inzet van makelaars, co-design sessies, training en burgerparticipatie.

Nieuwe deelnemers voor de effectevaluatie zijn geworven via flyers, activiteiten in buurtcentra, via het netwerk van bestaande deelnemers, social media van betrokken stakeholders (Blauwe Zorg in de Wijk en Groene Loper) en via wijkservicepunten. In wijkservicepunten komen inwoners van de betreffende wijken voor afspraken met consulenten van de gemeente, maatschappelijk werkers, politie, of schuldhulpverlening.

De intermediairs zijn bereikt via contactpersonen binnen de gemeenten. Hierdoor kon het project gebruikmaken van de vertrouwensband tussen de intermediair en de medewerker van de gemeente. 

Uit deze eerste verkenningen is naar voren gekomen dat de interactie tussen Blauwe Zorg en Groene Loper op bestuurlijk niveau en in de praktijk veel minder intensief is dan verwacht. Maar er zijn nieuwe ontwikkelingen in het sociale domein, die plaatsvinden in de INDIGO-wijken. Zo is er in 2018 de Sociale Agenda Groene Loper opgesteld, waarvoor drie zogenoemde ‘verkenners’ de wijken in zijn gegaan om sociaalmaatschappelijke actiepunten, wensen en ideeën op te halen bij inwoners, ondernemers en bedrijven in de wijken rond de Groene Loper. Ook is in april 2019 het Groene Loper Lab geopend, waar de overheid gaat experimenteren met participatieprocessen. Beide initiatieven betekenden voor het INDIGO-project nieuwe aanknopingspunten om de relatie tussen fysieke en sociale omgeving, burgerparticipatie en integrale gebiedsontwikkeling te bestuderen.

In de komende periode worden de resultaten van de eerste nameting geanalyseerd waarbij we de hypothese toetsen dat het beweeggedrag en de ervaren gezondheid meer is verbeterd (of minder verslechterd) voor mensen die zijn blootgesteld aan de fysieke en sociale veranderingen, dan voor de andere groepen.

Projectgerelateerd


Publicaties


Nieuwsberichten

Zin in de wijk

Sociale wijkondernemingen kunnen bewoners van lage SES-wijken actiever, gezonder en zelfredzamer maken. Arnhem onderzoekt de impact van zes sociale wijkondernemingen en onderzoekt wat de succes- en faalfactoren zijn.

In het project werken samen: BuurtGroenBedrijf, De Beijer, Stevig, AM Support, 't Broek Omhoog, De Wasplaats, Gemeente Arnhem, Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden en Wageningen University and Research.

Het kernteam van onderzoekers bestaat uit de gemeente en de universiteit. De samenwerking is formeel goed geregeld. Er is maandelijks overleg (of wanneer nodig) en er is een projectleider.

Voor de samenwerking met de sociale wijkondernemingen is eerst veel tijd geïnvesteerd in de relatie met de projectleiders. Zo is een sterke vertrouwensbasis ontstaan. Ook is het team er alert op dat de wijkondernemingen zelf iets hebben aan deelname aan het onderzoeksproject. De wijksurvey over de bekendheid van de initiatieven in hun wijk die in 2019 is uitgevoerd, konden de initiatieven bijvoorbeeld combineren met pr-activiteiten waardoor de activiteit direct nuttig voor hen was.

Het onderzoek betreft zes bestaande wijkondernemingen, hun aanpak, activiteiten en deelnemers. De wijkondernemingen liggen in wijken met een lage sociaaleconomische status en zijn geselecteerd in overleg met de wijkmanagers van de gemeente.

Vragenlijsten en interviews

In het eerste jaar namen de onderzoekers vragenlijsten en interviews af bij bewoners, initiatiefnemers en wijkteammedewerkers om helder te krijgen hoe de aanpak van sociale wijkondernemingen zich verhoudt tot de gezondheid van bewoners die betrokken zijn bij de wijkondernemingen. Hoe en waarom zijn inwoners wel of niet actief geworden? Welke betekenis heeft dit voor hen? En hoe draagt dit bij aan gezondheid?

Sessies data-uitwisseling

De sociale wijkondernemingen ontvangen data van de gemeente waarmee zij meer zicht krijgen op de wijkbewoners en de wijk en hun aanpak kunnen versterken. Er zijn twee rondes interviews met de initiatieven gehouden om hun aanpak, succes- en faalfactoren, het effect op deelnemers en de wijk en samenwerking met andere partners in kaart te brengen. Deze interviews worden gedurende de looptijd van het onderzoek herhaald voor inzicht in het effect over de jaren.

Living labs

Er hebben drie living labs plaatsgevonden waarmee de initiatieven i.s.m. andere partijen werken aan het verbeteren van hun aanpak. Thema's waren: samenwerking met andere organisaties, data beschikbaar maken voor inwonersinitiatieven en 'huis van de buurt', met als subthema's de combinatie van de sociale en commerciële kant van het initiatief en draagkracht qua vrijwilligers en financiën.

Ook wil de gemeente bijeenkomsten organiseren om andere wijken en steden te inspireren en van elkaar te leren.

Doelgroep van het onderzoek zijn de wijkondernemingen en de inwoners. Deze werden via het wijkinitiatief bereikt.

De eerste ronde van vragenlijsten en interviews levert al enkele voorlopige resultaten. Hieruit blijkt dat de activiteiten van bepaalde wijkondernemingen een positief effect hebben op inwoners.

Bij de uitwisseling van data van de gemeente hebben initiatieven kennis gemaakt met de schat aan data die de gemeente heeft. Daardoor hebben ze meer inzicht gekregen in de wijk en wijkbewoners. Daarnaast is met de initiatieven besproken hoe ze de data kunnen benutten voor hun aanpak en doelstellingen.

Beoogde resultaten zijn de effecten van de activiteiten van de wijkondernemingen op de gezondheid van de inwoners en leefbaarheid van de wijk in kaart brengen en inzicht krijgen in de succes- of faalfactoren van deze wijkondernemingen.

TRANSSES, gezondheidsverschillen verklaard door ouderlijke en individuele sociaaleconomische status.

Wil je gezondheid(sverschillen) verklaren, dan spelen de ‘ouderlijke’ en ‘individuele’ sociaaleconomische status een rol, net als de levensfase waarin diverse invloeden zich afspelen. Wat zijn de verbanden en wisselwerking tussen deze factoren in relatie tot gezondheid?

Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn hardnekkig. Het is bekend dat zowel transgenerationele factoren als factoren gedurende de levensloop een rol spelen, ook in combinatie en in wisselwerking met elkaar. Daarnaast kan de invloed van de sociaaleconomische status (SES) per levensfase variëren en gaan sommige levensfases gepaard met een verhoogde gevoeligheid voor externe invloeden, bijvoorbeeld rond de geboorte.

In project Unravelling the mediating pathways between SES and health: a transgenerational and lifecourse perspective (TRANSSES) willen de onderzoekspartners meer inzicht krijgen in de mechanismen die de ouderlijke SES en individuele SES met gezondheid verbinden, daarbij rekening houdend met werk, gezin en leefstijl.

De samenwerkende partijen zijn UMCG Groningen (afdeling Gezondheidswetenschappen en de afdeling Epidemiologie), Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, en Academische Werkplaats Publieke Gezondheidszorg Noord-Nederland.

Het onderzoek bestaat uit drie deelprojecten, waarop twee promovendi zijn aangesteld. Elke promovendus hoort bij een kernteam dat intensief overleg voert. Daarnaast is er een aantal keren per jaar een zogenoemd ‘groot overleg’ waaraan de twee betrokken promovendi en beide kernteams deelnemen. In deze overleggen bewaken ze de voortgang en de samenhang tussen de deelprojecten. Afhankelijk van de fase waarin het project verkeert, nemen ook andere leden van het projectteam deel aan het ‘groot’ overleg.

De onderzoekers maken gebruik van LifeLines-data. LifeLines is een langlopende cohortstudie en volgt drie generaties bewoners van Noord-Nederland: kinderen, ouders en grootouders, in totaal meer dan 167.000 mensen. De studie doet uitspraken over de risicofactoren voor het krijgen van (meerdere) chronische aandoeningen en de bijbehorende risicogroepen in de komende dertig jaar.

Lifelines-gegevens worden op verschillende manieren statistisch aan elkaar gekoppeld om verbanden te vinden tussen ouderlijke en individuele SES en het ontstaan van metabool syndroom (een combinatie van veelvoorkomende klachten als hoge bloeddruk, diabetes, verhoogd cholesterol en overgewicht), overgewicht en depressie. Het onderzoek moet antwoord geven op drie onderzoeksvragen:

  1. Hoe beïnvloedt ouderlijke SES het ontstaan van het metabool syndroom, overgewicht en (voorlopers van) depressie tijdens de jeugd?
  2. Hoe beïnvloeden individuele en ouderlijke SES het ontstaan van het metabool syndroom, overgewicht en depressie tijdens de volwassenheid?
  3. Welke preventieve interventies zijn het meest kansrijk om sociaaleconomische gezondheidsverschillen in deze uitkomstmaten te verkleinen?

Het onderzoeksteam maakt gebruik van bestaande data van Lifelines (zie Onderzoeksaanpak). Voor het ontwikkelen en implementeren van preventieve interventies heeft het team veel energie gestoken in het bereiken van de goede stakeholders, zoals medewerkers van GGD’en, arbodiensten, cliëntvertegenwoordigers en wetenschappers, met name door ze persoonlijk te benaderen. Dat heeft ertoe geleid dat een deskundige groep stakeholders bij het project is betrokken. Door de coronacrisis kon het team de groep nog niet fysiek samen laten komen. Het team overweegt een online overleg.

Uit analyse van het verband tussen SES en het metabool syndroom (MetS) bij kinderen tussen de 8-18 jaar blijkt dat SES-factoren als opleidingsniveau, inkomen en prestige (aanzien) significant samenhangen met het MetS. Er worden verschillende definities gebruikt voor metabool syndroom. Het bleek voor het vaststellen van een verband tussen SES en MetS niet veel uit te maken welke definitie van het metabool syndroom bij kinderen werd gebruikt: er was steeds een significant verband tussen lage SES en het voorkomen van MetS. Dit is van belang voor de toekomstige analyses. Verder bleek dat alternatieve definities van MetS leiden tot verschillende prevalentieschattingen. De verschillende definities omvatten daarbij voor ongeveer de helft dezelfde kinderen. Deze verschillende definities leidden ook tot verschillende schattingen van de sociaaleconomische gradiënt (dus van de sterkte van de associatie tussen SES en MetS). Deze resultaten zijn aangeboden ter publicatie.

Bij volwassenen werd wel een relatie gevonden tussen opleidingsniveau en beroepsniveau en het MetS, maar geen relatie met inkomen. Het sterkste verband bestaat tussen opleidingsniveau en het metabool syndroom. Deze resultaten worden binnenkort aangeboden voor publicatie. Op dit moment wordt onderzocht of er een relatie is tussen het verdwijnen van het metabool syndroom, als iemand dat eerder wel had, en de bovengenoemde SES-indicatoren. Ook wordt bestudeerd in hoeverre (veranderd) gezondheidsgedrag hierbij een rol speelt.

Beoogd doel is modificeerbare aangrijpingspunten identificeren die SES-gerelateerde gezondheid kunnen beïnvloeden, zowel op jonge leeftijd als bij volwassenen. Zo wordt bijvoorbeeld bestudeerd of veranderingen in opvoedingsstijl (gedurende de drie voorliggende jaren) samenhangen met het ontwikkelen van depressie bij adolescenten.

Bovendien wil het team vaststellen welke factoren de sterkste invloed hebben, in welke levensfase de sterkste invloed bestaat van deze factoren, en bij welke risicogroepen deze factoren de sterkste invloed hebben.

Het ultieme doel is nieuwe kennis opleveren die onderbouwt welke (of welk type) gerichte interventies op welk moment en voor welke doelgroep de meeste effecten kunnen opleveren, zodat SES-gerelateerde gezondheidsverschillen verkleind kunnen worden.

Projectgerelateerd  

Publicaties

  • Twee manuscripten aangeboden aan internationale tijdschriften
  • Twee andere manuscripten zijn in voorbereiding.

Overig

  • Twee abstracts voor presentaties tijdens een congres. Op basis van één van deze presentaties is een workshop georganiseerd.

Sociaaleconomische verschillen: een bewegend doel voor beleid?

Na dertig jaar interventies om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen, zijn die nog nauwelijks afgenomen. Hoe kan dat? Zijn de factoren die een rol spelen wellicht in de loop der tijd veranderd?

Verschillen in gezondheid tussen mensen met een hogere en lagere sociaaleconomische positie kunnen grotendeels verklaard worden door verschillen in leefstijl, sociale contacten en psychologische eigenschappen. Is het belang van die factoren nog steeds even groot als begin jaren negentig? Zo nee, dan zou beleid zich (steeds) moeten aanpassen.

Project Cohort differences in psychological, social, and behavioural explanations of socioeconomic inequalities in health and mortality: Has policy been aiming at moving targets? onderzoekt of de rol van factoren als opleiding en inkomen is veranderd en ook of het belang van psychosociale en gedragsmatige kenmerken voor sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV) in die periode is veranderd.

Samenwerkende partijen zijn Amsterdam UMC, VU Amsterdam, Sociaal Cultureel Planbureau en RIVM.

Het onderzoeksteam van het Amsterdam UMC en de VU vormt de kern en komt maandelijks samen. Halfjaarlijks vinden er overleggen plaats met de overige projectleden. Tussendoor is er veel mailcontact tussen de projectleden over de papers die onderweg zijn. De samenwerking met het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) is in de in de afgelopen maanden geïntensiveerd voor het organiseren van een disseminatie van het project.

Het project maakt gebruik van de data van twee bestaande cohort-sequentiële onderzoeken, namelijk de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) en de Doetinchem Cohort Study (DCS).

Vergeleken wordt het belang van sociale, psychologische en leefstijlgerelateerde verklaringen voor sociaaleconomische verschillen in gezondheid en sterfte bij drie groepen volwassenen. Die groepen bestaan uit mensen die in de jaren ’90, ’00 en ’10 tussen de 55-64 jaar oud waren. De resultaten kunnen eraan bijdragen dat beleid beter kan anticiperen op de toekomst.

n.v.t.

De deelstudies hebben belangrijke resultaten opgeleverd.

Deelstudie 1: rol opleiding en inkomen

Laagopgeleiden hebben in steeds mindere mate toegang tot banen met hogere werkniveaus. Het lijkt nu dus moeilijker te zijn dan 30 jaar geleden om zonder een diploma een baan te vinden met een hoog werkniveau en bijbehorende prestige. Tegelijkertijd is het opleidingsniveau steeds minder voorspellend voor een hoger inkomen. Dit duidt erop dat hogere diploma’s gemiddeld genomen ‘minder waard’ worden. Omdat zowel opleidingsniveau als werkniveau en inkomen onafhankelijke effecten op gezondheid hebben, lijkt het netto-effect van deze twee tegengestelde bewegingen te zijn dat sociaaleconomische gezondheidsverschillen in de bevolking stabiel blijven.

Een mogelijk aangrijpingspunt voor beleid is om laagopgeleiden meer kansen te bieden om via hun werkcarrière hogerop te komen, bijvoorbeeld door learning-on-the-job. Of om binnen hun werkniveau betere arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen, zodat de negatieve gezondheidseffecten van een laag beroepsniveau worden tegengegaan.

Deelstudie 2: verandering van het belang van verklarende mechanismen

Uit het onderzoek blijkt dat vijf mechanismen voor het verklaren van gezondheidsverschillen stabiel bleven sinds begin jaren negentig: BMI, netwerkgrootte, netwerkcompositie, zelfeffectiviteit en neuroticisme. Vier mechanismen zijn belangrijker geworden voor het verklaren van SEGV: roken, binge alcoholgebruik, ontvangen emotionele steun en ervaren regie over het leven (mastery).

De set van factoren bestaande uit roken, binge alcoholgebruik, emotionele steun, netwerkgrootte, ervaren regie, zelfeffectiviteit en neuroticisme bleek in het meest recente cohort een groter deel van de SEGV-verschillen te kunnen verklaren dan in de eerdere cohorten (meetgroepen).

Dat betekent dat beleid gericht op het verkleinen van SEGV zich voornamelijk op deze set van factoren dient te richten, en dat daarmee potentieel ook meer winst is te behalen in termen van het terugdringen van SEGV dan vroeger het geval was. Hoewel het beleid al sterk focust op leefstijl, is vooral de bevestiging dat psychosociale factoren steeds belangrijker worden voor SEGV interessant voor toekomstig beleid.

Het doel van dit project om een goed beeld te krijgen van de interveniërende factoren die nu SEGV verklaren – en of deze anders zijn dan dertig jaar geleden. Tot nu toe hebben we gekeken naar fysiek functioneren en depressieve symptomen als gezondheidsuitkomsten. Op dit moment bekijken we of de resultaten extrapoleren naar mortaliteit als uitkomst.

Alleen al het kunnen aantonen dat verklarende factoren van SEGV dynamisch zijn, zou een belangrijke stap zijn in het ondersteunen van één van de wetenschappelijke theorieën over de persistentie van SEGV. Ook zou het project aangrijpingspunten opleveren voor huidig beleid en interventie. Dat kan door inzicht te geven in welke mechanismen aan belang hebben gewonnen voor het verklaren van SEGV in de laatste decennia.

Verband SES en cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling

In hoeverre dragen de omstandigheden thuis, op school en in de buurt bij aan sociaaleconomische verschillen in cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling? Een analyse van gegevens uit Generation R en Als ik later groot ben.

In Nederland bestaan sociaaleconomische verschillen in levensverwachting, chronische aandoeningen en ongezond gedrag. Deze verschillen kunnen kleiner worden als kinderen op jonge leeftijd een optimale cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling doormaken.

In Understanding socioeconomic inequalities in educational achievement, mental health and risk taking behaviour from birth to adolescence: the role of family, school and neighbourhood characteristics wordt onderzocht in hoeverre de omstandigheden waarin kinderen van ouders uit lagere en hogere sociaaleconomische groepen opgroeien kunnen verschillen, en zo mogelijk bijdragen aan het ontstaan van sociaaleconomische verschillen in cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling.

Samenwerkende partijen zijn Erasmus MC, Gemeente Rotterdam, Nederlands Jeugdinstituut en Vrije Universiteit Amsterdam

Twee teams van onderzoekers werken aan de beantwoording van de onderzoeksvragen. Zij komen regelmatig samen om de voortgang en inhoudelijke resultaten te bespreken. De resultaten worden besproken met alle partners. Op basis daarvan worden enerzijds aanbevelingen opgesteld en wordt anderzijds input voor vervolgonderzoek gegenereerd.

Voor het onderzoek naar sociaaleconomische ongelijkheden in ontwikkelingstrajecten worden gegevens geanalyseerd van de Generation R-studie en het Als ik later groot ben-project. Er zijn twee concrete onderzoeksvoorstellen geschreven voor twee studies:

Studie 1: invloed ouders met laag, midden en hoog opleidingsniveau

In de eerste studie onderzoekt het team hoe kinderen van ouders met een laag, midden, of hoog opleidingsniveau verschillen in hun ontwikkeling op sociaal-emotioneel, cognitief en motorisch vlak. Dit wordt gedaan met de data van de Generation R-studie. Er wordt gebruik gemaakt van latente groeimodellen om deze trajecten in kaart te brengen. Het uitgebreide analyseplan is vóór de start van de analyses ook geregistreerd op Open Science Framework om transparantie in wetenschappelijk onderzoek te promoten.

Studie 2: invloed sociaaleconomische status school-ouders

Het team onderzoekt in de tweede studie of niet alleen de sociaaleconomische status van ouders, maar ook de sociaaleconomische status van de school (het percentage ouders van kinderen van de school met een laag opleidingsniveau) en de combinatie hiervan, invloed heeft op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen gedurende de basisschooltijd. Om dit te analyseren wordt gebruik gemaakt van multilevel latente groeimodellen

Uit de eerste studie komt naar voren dat de ontwikkeling van sociaaleconomische verschillen in vroege ontwikkeling verschilt per domein en vooral op cognitief vlak al vroeg in het leven lijkt te ontstaan. De resultaten zijn beschreven in een artikel dat binnenkort wordt ingediend bij een wetenschappelijk tijdschrift.

Uit de tweede studie blijkt dat een lager opleidingsniveau van ouders en een hoger percentage ouders met een lager opleidingsniveau op scholen gerelateerd zijn aan meer gedrags-, emotionele, en peers-gerelateerde problemen van leerlingen. Ook deze resultaten zijn beschreven in een artikel dat binnenkort wordt ingediend bij een wetenschappelijk tijdschrift.

Het terugdringen van sociaaleconomische verschillen in de vroege ontwikkeling van kinderen wordt door de WHO gezien als belangrijkste strategie om sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen. Met het project beogen we beter zicht te krijgen op de factoren die wezenlijk bijdragen aan het ontstaan van deze verschillen.

Projectgerelateerd

Projectwebsite ZonMw: Understanding socioeconomic inequalities in educational achievement, mental health and risk taking behaviour from birth to adolescence: the role of family, school and neighbourhood characteristics

Publicaties

Er zijn twee wetenschappelijk artikelen geschreven die nog moeten worden ingediend bij een wetenschappelijk tijdschrift.

Genetics as a research tool: the causal effects of social mobility on health

Waarom hebben mensen met een lagere sociaaleconomische status (SES) vaker gezondheidsproblemen en waarom geldt dit ook vaak voor hun kinderen? Is die relatie causaal, of spelen genen en de omgeving in de jeugd een rol?

Uit onderzoek blijkt dat SES-indicatoren als opleidingsniveau, inkomen en de omgeving van invloed zijn op gezondheid. Maar het is ook bekend dat de sociaaleconomische status van generatie op generatie overgaat. Is opleiding nu echt een bepalende factor voor gezondheid? ? Of ligt het anders? En zorgen de omgeving in je jeugd en/of je genen dat succes op school en gezondheid hand in hand gaan?

Genetics as a research tool: A natural experiment to elucidate the causal effects of social mobility on health bekijkt met behulp van duizenden tweelingen, broers en zussen en complexe genetische modellen welke SES-indicatoren: opleidingsniveau, inkomen en sociale achterstand van de buurt, een causaal effect hebben op lichamelijke en mentale gezondheid.

Aan dit project werkten onderzoekers mee van de Vrije Universiteit, TU Delft, Amsterdam UMC, Centraal Bureau voor de Statistiek en de Erasmus Universiteit.

Betrokken professoren spraken hun eigen netwerk aan voor samenwerking. Hierbij zijn partijen die op dit moment ook praten over samenwerking op grotere schaal (o.a. in het Odissei-project).

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van ‘natuurlijke’ experimenten: discordante tweelingen en Mendelian Randomization (MR). In het eerste experiment wordt gekeken naar genetisch identieke tweelingen die verschillen in SES. Het tweede experiment is gebaseerd op het gegeven dat toeval bepaalt welke genen iemand van zijn ouders erft.

Veel onderzoek is correlationeel. Mensen die langer op school zitten lijken minder psychisch leed te ondervinden en langer gezond te blijven. Maar dat betekent nog niet dat langer op school zitten ook de oorzaak is van een gezondere levensloop. Mensen die langer op school zitten komen ook uit gemiddeld rijkere gezinnen, betere buurten enzovoorts. Je kunt die verschillende oorzaken moeilijk van elkaar scheiden. Het liefst zou je experimenteel onderzoek doen, maar het is onethisch en onpraktisch om een experiment op te zetten waar je mensen korter of langer naar school laat gaan en dan kijkt of ze gezonder oud worden.

Daarom maakt het onderzoek gebruik van het natuurlijk experiment. Broers en zussen groeien doorgaans in heel vergelijkbare omstandigheden op. Ze delen ook nog eens een groot deel van hun genetisch risico op ziekte en gezondheid, helemaal als het eeneiige tweelingen betreft. In het onderzoek wordt gekeken of de broer of zus die langer op school zit, gezonder oud wordt. Door binnen gezinnen te kijken worden veel van de potentiële verschillen tussen mensen in de (vroege) jeugd gecontroleerd.

Verder wordt gekeken naar gezondheidsverschillen tussen broers en zussen waarvan er een is blijven zitten of zonder diploma de school verlaat. Zo kan een precieze schatting worden gemaakt van de gevolgen van, bijvoorbeeld schoolverlaten. Het onderzoeksteam gebruikt hiervoor de data van het CBS die toegang geeft tot uitkomsten voor een heel groot deel van Nederland, en dus een uitzonderlijk representatieve steekproef.

Uiteindelijk zijn de resultaten van dit onderzoek bestemd voor o.a. beleidsmakers in het onderwijs, psychologen, (jeugd)psychiaters en anderen voor wie de inzichten in het effect van onderwijs op (mentale) gezondheid relevant zijn en die met de aanbevelingen vanuit het project aan de slag kunnen gaan in de praktijk.

Het is de bedoeling om de bevindingen en aanbevelingen tegen het einde van het project te verspreiden door middel van lezingen, workshops en voorlichtingsdagen.

Dit onderzoek wil antwoord geven op de vraag of succes op school erfelijk is. Maar wat bepaalt precies of je succes hebt op school? Intelligentie speelt een rol, maar ook concentratie, aandacht, doorzettingsvermogen en andere vaardigheden. Die vaardigheden worden in het Engels ook wel non-cognitive skills genoemd. Dus vaardigheden - anders dan intelligentie - die bijdragen aan succes op school.

Het onderzoeksteam heeft de genetische componenten van die vaardigheden bestudeerd, zodat die resultaten later weer kunnen worden gebruikt in onderzoek naar het effect van scholing op gezondheid. Een belangrijke eerste bevinding van dit onderzoek is dat genen niet alleen via een invloed op het intellect het succes op school beïnvloeden, maar ook via allerlei andere processen.

Verder hebben projectleden ook bijgedragen aan onderzoek naar hoe sociale processen, zoals arbeidsmigratie, een invloed hebben op de genetische structuur van een bevolking in latere generaties.

Als kan worden vastgesteld welke aspecten van sociale mobiliteit, bijvoorbeeld langer op school zitten of verminderen van schooluitval, een positief en causaal effect hebben op (mentale) gezondheid, dan kan gericht beleid worden ontwikkeld.

We leven door de coronacrisis in een tijd waarin het voor iedereen zichtbaar wordt hoe belangrijk op transparante wetenschappelijke evidentie gebaseerd beleid is. Dit is niet minder waar als het gaat om intergenerationele of sociale effecten op de (mentale) gezondheid. Het beoogde resultaat is een beter begrip voor de rol die onderwijs - en de sociale mobiliteit die kan worden gecreëerd door goed onderwijs - kan hebben op de (mentale) gezondheid.

Projectgerelateerd

Publicaties

  • Er is onder andere een eerste pre-print verschenen die voortkomt uit het project: Investigating the Genetic Architecture of Non-Cognitive Skills Using GWAS-by-Subtraction
  • Projectleden hebben bijgedragen aan een aantal hoogwaardige publicaties:
    • de Zeeuw, E. L., Kan, K. J., van Beijsterveldt, C. E., Mbarek, H., Hottenga, J. J., Davies, G. E., ... & Boomsma, D. I. (2019). The moderating role of SES on genetic differences in educational achievement in the Netherlands. NPJ science of learning, 4(1), 1-8
    • Abdellaoui, A., Hugh-Jones, D., Yengo, L., Kemper, K. E., Nivard, M. G., Veul, L., ... & Yang, J. (2019). Genetic correlates of social stratification in Great Britain. Nature human behaviour, 3(12), 1332-1342.

The DINAMICS project

The DINAMICS project wil sociaaleconomische gezondheidsverschillen verklaren vanuit systeemperspectief: welke dynamische processen liggen ten grondslag aan die verschillen, hoe interacteren die met elkaar en tot welke inzichten leidt de dynamiek.

Volksgezondheid kan worden beschouwd als een systeem dat bestaat uit veel verschillende elementen (bijv. individuen) op veel verschillende niveaus (bijv. netwerken waarin individu participeert). Deze elementen interacteren met elkaar en leiden in hun onderlinge dynamiek tot een uitkomst die zich aanpast aan veranderende omstandigheden. Hoe zijn vanuit dit systeemperspectief sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verklaren?

Understanding fundamental causes and effects of socio-economic inequalities in health using a systems science approach (The DINAMICS project) wil de mechanismen, dynamiek en interacties in dit complexe systeem begrijpen en ontwikkelt een Systeem Dynamisch Model (SDM) met diabetes type 2 als voorbeeld. Het team werkt samen met beleidsactoren om te zorgen dat de kennis die wordt gegenereerd, aansluit bij hun behoeften.

De samenwerkende partijen zijn Amsterdam UMC, UvA Institute for Advanced Study (IAS), en faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoeksteam is interdisciplinair en bestaat uit onderzoekers uit public health, epidemiologie, complexity science, computational modelling, antropologie en sociologie. Wat hen bindt is het complexiteitsdenken van waaruit ze het verschijnsel van sociaaleconomische gezondheidsverschillen proberen te begrijpen.

Om de mechanismen, dynamiek en interacties in dit complexe systeem te begrijpen, werkt het onderzoeksteam samen met experts op het terrein van de epidemiologie, complexity science, computational modelling, antropologie en sociologie. Ook dient informatie uit verschillende type studies (epidemiologisch, etnografisch, sociale netwerkanalyse) als input.

In het eerste jaar van het DINAMICS-project is gewerkt aan het ontwikkelen van een Systeem Dynamisch Model (SDM) op één aspect van de relatie tussen sociaaleconomische status en gezondheid, namelijk sociale normen met betrekking tot lichaamsgewicht. Deze stap moet gezien worden als een proof-of-concept voor het modelleren van de micromacro-interactie tussen het individu en zijn omgeving. Sociale normen zijn namelijk een ideale ‘case study’ van hoe een individu (micro) wordt beïnvloed door zijn omgeving (hier: sociale norm, macro) terwijl het zelf ook bijdraagt aan het in standhouden van zijn omgeving (feedback loop).

Op dezelfde manier worden vervolgens voor een aantal andere thema’s Causal Loop Diagrams ontwikkeld, en zal op basis daarvan het Systeem Dynamisch Model op onderdelen worden uitgebreid. De andere thema’s betreffen chronische stress, interactie tussen sociaaleconomische hulpbronnen, en functioneren van sociale groepen ten opzichte van elkaar. Op deze manier wordt stapsgewijs een model (kwalitatief en kwantitatief) gebouwd dat de causale paden beschrijft die het verband tussen sociaaleconomische status en gezondheid verklaren.

Op basis van de resultaten van het project wil het team aanbevelingen kunnen doen voor beleid om gezondheidsverschillen te verkleinen. Beleidsmakers zijn de uiteindelijke doelgroep. Maar zover is het nog niet.

Het is nog te vroeg om resultaten te kunnen vermelden.

Beoogd resultaat is inzicht geven in de mechanismen, hun onderlinge dynamiek en interacties die er uiteindelijk toe leiden dat mensen in lagere sociaaleconomische groepen een slechtere gezondheid hebben dan mensen hoger op de maatschappelijke ladder. Kortom, een werkend Systeem Dynamisch Model (SDM) dat de causale paden beschrijft die het verband tussen sociaaleconomische status en gezondheid verklaren.

Sociaaleconomische gezondheidsverschillen

De meest kwetsbare groepen in de samenleving, burgers met een lage sociaaleconomische status (SES), hebben vaker gezondheidsproblemen en een minder lange (gezonde) levensverwachting.

Lokale netwerken ontwikkelen effectieve integrale aanpakken om gezondheidsachterstanden te verminderen. En verklarend onderzoek geeft inzicht in de mechanismen, dynamiek en interacties die een rol spelen bij het ontstaan en voortduren van gezondheidsverschillen.

Naast de (tussentijdse) resultaten op het gebied van sociaal economische gezondheidsverschillen, lees je in deze publicatie ook over ‘Wonen en leven in een gezonde wijk en omgeving’, preventief gemeentebeleid en leefomgeving en gezondheid.

Preventieonderzoek naar gezonde wijk en omgeving

Preventieonderzoek zorgt voor kennis over de gezonde wijk en omgeving. En dat deze zijn weg vindt in de praktijk, zodat alle burgers er wat aan hebben. Dit doen we samen met onderzoekers, beleidsmakers, onderwijsinstellingen, gemeenten en professionals en met burgers zelf.