Biomedische aspecten van ME/CVS in 2 consortia onderzocht
'We hebben ieder een andere insteek, maar we gaan elkaar ook versterken', zegt consortiumleider Dr. Jos Bosch van de Universiteit van Amsterdam en het Amsterdam UMC. Prof. dr. Judith Rosmalen van het UMC Groningen, die het andere consortium leidt: 'We organiseren veel samen, ook voor en met patiënten. Zodra er uitkomsten zijn, gaan we die gezamenlijk delen. En ook voor de onderzoekers van de twee consortia zullen we gezamenlijke activiteiten organiseren.'
Onderzoek met bestaande gegevens en materialen
Om de complexe puzzel van ME/CVS aan te pakken zijn twee verschillende consortia opgericht. Het consortium onder leiding van Rosmalen maakt gebruik van Lifelines. Dat is een groot bevolkingsonderzoek dat al in 2006 van start ging in Noord Nederland. Van liefst 167.000 mensen worden continu de gezondheidsgegevens bijgehouden. Ook vullen deze mensen vragenlijsten in en komen ze eens per vijf jaar naar een onderzoekslocatie. Daar worden testen gedaan zoals een longfunctietest en worden biomaterialen afgenomen, zoals urine, bloed en haar.
Sinds bijna 10 jaar zijn ook criteria voor de diagnose ME/CVS opgenomen in de dataverzameling van Lifelines.
'Sinds bijna tien jaar zijn ook criteria voor de diagnose ME/CVS opgenomen in de dataverzameling van Lifelines', zegt Rosmalen. 'Dus we hebben veel biomedische gegevens en biomaterialen van patiënten met ME/CVS. We hebben zo ook mensen gevonden die wel ME/CVS bleken te hebben maar nog niet gediagnostiseerd waren. Al die patiënten gaan we op allerlei manieren vergelijken met gezonde Lifelines deelnemers, of deelnemers met andere chronische ziektes zoals multiple sclerose. En we kunnen ook terugkijken: welke biomedische veranderingen zien we bij mensen die daarna ME/CVS gekregen hebben? Hopelijk levert dat aanknopingspunten op voor betere diagnostiek en behandeling.'
De grootste kracht van dit consortium is gelegen in de grote hoeveelheid data en materialen die al beschikbaar zijn. Het consortium zal zelf ook extra biomaterialen en data verzamelen. Zo wordt ontlasting verzameld om te kijken naar de bacteriën die mensen bij zich dragen (microbioom). Ook zullen we de effecten onderzoeken van intensieve lichamelijke en mentale inspanningen op prestatie, stofwisseling en processen in de hersenen. Met behulp van de al verzamelde biomaterialen zullen analyses worden gedaan naar de genetische achtergrond van ME/CVS, en naar afweerreacties. Rosmalen: 'Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat antilichamen tegen bepaalde bacteriën vaker voorkomen bij mensen met ME/CVS. Dat heeft één van onze onderzoekers eerder aangetoond in een relatief kleine studie. Wij kunnen dat straks onderzoeken bij veel meer patiënten.'
Gegevens verzamelen bij patiënten thuis
‘Wij hebben ons primair laten leiden door de ME/CVS onderzoeksagenda’, stelt Bosch. Deze tekst beschrijft waaraan het ME/CVS het nieuwe onderzoeksprogramma volgens patiëntenorganisaties moest voldoen. Bosch: ‘De agenda hamerde er op dat ook huis- en bedgebonden patiënten in het onderzoek moeten worden betrokken. Deze meest ernstig aangedane patiënten blijven vaak buiten het zicht van onderzoekers.’ Daarom worden patiënten thuis bezocht door speciaal opgeleide verpleegkundigen. Indien extra metingen, zoals een scan in een onderzoeksinstelling worden uitgevoerd, worden patiënten zo nodig geholpen met vervoer en begeleid. Het NMCB consortium doet ook thuisbezoeken bij patiënten die willen deelnemen aan een van de studies van het ME/CFS Lines consortium.
‘Voor deelname aan het NMCB cohort nodigen we patiënten uit via patiëntenverenigingen, via hun eigen netwerk, via huisartsen, ziekenhuizen en gespecialiseerde klinieken’, vertelt Bosch. ‘Wetenschappers uit alle Universitaire Medische Centra zijn bij het onderzoek betrokken, evenals gespecialiseerde klinieken zoals Cardiozorg en de Vermoeidheidskliniek, waar veel mensen met ME/CVS naartoe gaan’. ‘Het is echt een breed nationaal consortium’, stelt Bosch.
‘Wij stemmen onze methoden en werkwijzen nauwgezet af met andere internationale ME/CVS cohorten, zoals die in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, de Verenigde Staten en Canada.’ Dat heeft het grote voordeel dat gegevens straks op grote schaal uitwisselbaar zijn. ‘Het is bekend dat deze aanpak sneller leidt tot betrouwbare en bruikbare uitkomsten’, aldus Bosch. ‘Hierdoor kan het ME/CVS onderzoek in Nederland ook snellere stappen maken.’
Wij richten ons juist ook op die patiënten die aan huis of zelfs aan bed gebonden zijn, die we thuis bezoeken voor metingen.
Op nationaal niveau verbindt Bosch ME/CVS onderzoek met onderzoek naar langdurige klachten na een infectie, zoals post-COVID, de ziekte van Lyme en Q-koorts. Een deel van deze patiënten voldoet aan de criteria voor ME/CVS. ‘Hiervoor werken wij onder andere samen met het RIVM die duizenden mensen met post-COVID en Lyme volgen. Bestaande cohorten hebben dus al veel gedaan aan het verzamelen van gegevens’, zegt Bosch. ‘Daar bouwt het NMCB op voort en breidt dit uit met ME/CVS diagnostiek en het verzamelen van extra gegevens.’ Bosch: ‘Dit kan zowel belangrijke inzichten opleveren over het ontstaan van ME/CVS als over mechanismen die verantwoordelijk zijn voor post-infectieuze syndromen.’
Bosch vervolgt: ‘We hebben onderzoekers uit uiteenlopende biomedische onderzoeksvelden en instituten in dit consortium weten te verenigen.’ ‘Nederland had nauwelijks geïnvesteerd in biomedische onderzoek naar ME/CVS. Toch was er onder onderzoekers veel belangstelling. Dankzij dit ZonMw programma werken veel van hen nu samen.’
Actieve rol patiëntenorganisaties
Het ZonMw onderzoeksprogramma ME/CVS is mede tot stand gekomen dankzij de actieve rol van patiënten en hun belangenbehartigers. Ook in de beide consortia hebben patiëntenorganisaties een belangrijke rol. Rosmalen: 'Wij werken nauw samen met de ME/CVS Stichting. Hun voorzitter Theo Kuiphof is lid van onze stuurgroep, waarin verder de vier projectleiders zitten en ikzelf. De stichting heeft inhoudelijk sterk bijgedragen aan ons onderzoeksvoorstel en we kijken nu samen welke bijdragen zij in de uitvoering kunnen en willen leveren.'
Bosch: 'Patientenorganisaties waren nauw betrokken bij de vorming bij het NMCB-voorstel. ME/CVS Nederland, de ME/cvs Vereniging en de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid hebben elk zitting in het consortiumbestuur. Patiënten en vertegenwoordigers nemen daarnaast deel aan de adviescommissies en zijn vertegenwoordigd in de teams van de zes deelstudies. Ik denk dat hun rol heel belangrijk is. Inhoudelijk, maar ze houden onderzoekers ook bij de les en zullen zorgen dat de uitkomsten sneller hun weg vinden naar de praktijk.'
Lange termijn inspanningen nodig
'Hoe graag we het ook sneller zouden willen, het vinden van een effectieve behandeling kost tijd', zegt Rosmalen. 'Als alles boven verwachting goed gaat, hebben we over vier jaar aanknopingspunten. Dan zou je kunnen kijken of je bijvoorbeeld bestaande middelen, die al op veiligheid getest zijn, kunt gaan onderzoeken bij patiënten.'
Bosch: ‘Waarschijnlijk heeft ME/CVS verschillende oorzaken en zijn er verschillende subtypen. Een geneesmiddel of andere behandeling kan dan werkzaam zijn bij een subgroep van patiënten, maar niet bij iedereen. Het kost tijd om dit soort zaken goed in kaart te brengen.'
De beide consortia zijn er dan ook op gericht om ook een nieuwe generatie onderzoekers op te leiden. Zo hopen ze dat het biomedische onderzoek naar ME/CVS sterker en succesvoller wordt. Uiteindelijk gaat het er immers om dat voor elke patiënt met deze slopende ziekte een effectieve behandeling beschikbaar komt.
Tekst: Pieter van Megchelen | beeld: Lilian van Rooij.